Выбрать главу

De oude rechercheur zweeg even. Hij bracht zijn rechterhand naar zijn borst.

“Ik verklaar u met de hand op mijn hart dat ik een dergelijke opdracht nooit heb gegeven. Ik heb geen fraudezaak in behandeling en ik heb uw zoon nooit gekend.”

Van de Gouwenaer schudde zijn hoofd.

“Ik geloof u niet.”

De Cock zuchtte.

“Dat is jammer, want het is de waarheid.”

De man schudde opnieuw zijn hoofd.

“Dt geloof u niet.”

De Cock negeerde de kreet.

“Omdat ik zekerheid wilde, ben ik, in gezelschap van mijn collega Vledder, naar de woning van uw zoon gegaan. De deur stond halfopen. Wij zijn naar binnen gegaan en vonden uw zoon.”

“Hoe?”

De Cock zuchtte.

“God hebbe zijn ziel.”

Van de Gouwenaer snoof.

“Dat bedoelde u met ‘in de hemel’, hoop ik.”

De Cock knikte.

“Het was geen gelukkige opmerking,” sprak hij met gebogen hoofd.

“Dt betuig u mijn spijt. Ik had u op een gevoeliger, meer menselijke manier duidelijk moeten maken wat er met uw zoon is gebeurd.”

“Hij is dood?”

De Cock knikte opnieuw.

“Jasper leeft niet meer.”

De heer Van de Gouwenaer keek naar hem op. Zijn ogen flikkerden en zijn mond vormde een strakke lijn.

“Jullie,” snauwde hij, “hebben hem vermoord.”

De Cock had slecht geslapen. De zaak van de dode Jasper van de Gouwenaer hield zijn gedachten voortdurend gevangen. Het feit dat zijn naam bij de arrestatie was genoemd, vond hij ronduit alarmerend. Het leek erop of iemand hem in een slecht daglicht wilde stellen. Hij vroeg zich af welke collega’s daar baat bij hadden. In zijn lange carrière bij de recherche had hij nog nooit iets dergelijks meegemaakt.

Op het Stationsplein stapte hij uit een overvolle tram en sjokte in de stroom treinreizigers mee naar het brede trottoir van het Damrak.

Het was prachtig weer. De zon straalde vol, vrolijk en uitbundig. Na de regen van de nacht was de lucht geklaard. Een enkel wolkje dreef eenzaam aan een verder strakblauwe hemel. Een koele bries deed de vlaggen aan de masten bij de aanlegsteigers van de rondvaartboten wapperen. Het oude Amsterdam toonde zich in feestgewaad.

Bij de Oudebrugsteeg bleef de grijze speurder even staan. Een moment overwoog hij om die dag maar eens te spijbelen…weg te blijven uit de ellende die hem ongetwijfeld nog te wachten stond. Hij drukte die gedachte weg en stak met een sprintje voor een aanstormende tram van lijn 9 de rijbaan van het Damrak over. Bij de Schippersbeurs lachte een vrouwtje om hem. Terecht. De Cock in draf was een koddig gezicht.

Toen hij de grote recherchekamer binnenstapte, wierp hij zijn oude hoedje missend naar de kapstok. Daarna wurmde hij zich uit zijn regenjas en raapte zijn hoedje op. Vledder zat achter zijn computer. Zijn rappe vingers dansten over het toetsenbord. Toen hij De Cock in het oog kreeg, keek hij naar de klok boven de deur. Zijn ogen lichtten op.

“Je bent op tijd,” brulde hij opgewonden.

“Fantastisch. Streep aan de balk. Dat is, naar ik meen, in tien jaar nog niet voorgekomen.”

De Cock liet zich met een strak gezicht in de stoel achter zijn bureau zakken.

“Heb je al een reactie gekregen op ons telexbericht van gisteravond?”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Niets.”

De Cock wreef zich achter in de nek.

“Ik heb vannacht slecht geslapen. De moord op Jaspur van de Gouwenaer bleef door mijn hoofd spoken. Daarom…ik vond dat ik het me vandaag niet kon veroorloven te laat op het bureau te komen.”

Vledder zuchtte.

“Je hebt gelijk. De hel is losgebarsten.”

“Waar?”

“Hier.”

De Cock keek hem niet-begrijpend aan.

“Hoezo?”

Vledder trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

“Commissaris Buitendam was hier al. Hij leek mij nogal gespannen. Ik denk dat ook hij slecht heeft geslapen. Je moet onmiddellijk bij hem komen.”

“Waarom?”

Vledder trok een lade van zijn bureau open, nam daaruit de ochtendkrant en wierp die De Cock toe. De oude rechercheur pakte de krant op en zag in grote letters op de voorpagina:

EEN DOOR DE RECHERCHE VAN BUREAU
WARMOESSTRAAT GEARRESTEERDE MAN DOOD
IN ZIJN WONING GEVONDEN…AFGEMAAKT

De Cock las niet verder. Zijn gezicht zag rood. Hij legde de krant voor zich neer.

“Dit is het werk van vader Van de Gouwenaer. Die man heeft zich in het hoofd geprent dat wij iets met de dood van zijn zoon van doen hebben. Een krant zoals dit ochtendblad, neemt zo’n sensatieverhaal graag op.”

“Zonder weerwoord van ons.”

De Cock gebaarde naar de krant.

“Heeft Buitendam dit al gezien?”

Vledder trok een bedenkelijk gezicht.

“Dat neem ik aan.”

“Heeft hij er iets over gezegd?”

“Niet tegen mij.”

De Cock kwam overeind, pakte de krant op, klemde die onder zijn arm en verliet dreunend de recherchekamer.

Commissaris Buitendam, de lange statige chef van het bekende politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand.

“Kom binnen, De Cock,” sprak hij geaffecteerd, “en ga zitten.”

Hij kwam achter zijn bureau vandaan en gebaarde uitnodigend naar het zitje van stalen meubelen bij het raam, waar de commissaris slechts zijn prominente gasten ontving. De grijze speurder trok zijn gezicht in een onwillige plooi. Nors, ontoegankelijk. Toenaderingen van zijn chef wees hij in de meeste gevallen koel en hooghartig van de hand. Hij had geen hekel aan zijn commissaris, maar leefde met hem toch op enigszins gespannen voet. De Cock hield dat graag zo, beducht voor elke inmenging in zijn wijze van onderzoek.

“Als het u hetzelfde is, dan blijf ik liever staan.”

Op het bleke gezicht van de commissaris kwam een lichte blos.

“Zoals je wilt.”

Hij liep terug naar zijn bureau en nam wat stijfjes plaats. De Cock nam de krant onder zijn arm vandaan en legde die voor Buitendam neer.

“Hebt u dit gelezen?”

Buitendam knikte.

“Wat is daar van waar?”

De Cock stak zijn kin iets omhoog.

“De enige waarheid waarvoor ik kan instaan, is dat wij, Vledder en ik, gisteravond kort voor middernacht in zijn niet afgesloten woning het lijk van Jasper van de Gouwenaer hebben aangetroffen. De man bleek met een dolksteek in zijn rug te zijn vermoord.”

“Wie heeft die man gistermiddag gearresteerd? In dit artikel staat wegens fraude.”

De Cock spreidde zijn handen.

“Geen flauw idee. Het opmerkelijke is dat de mensen die de ar — ’restatie hebben verricht, tegen Louis van Marcinelle, de werkgever van het slachtoffer, hebben gezegd dat zij de arrestant zouden overbrengen naar bureau Warmoesstraat omdat ik de aanhouding van Jasper van de Gouwenaer inzake fraude had bevolen.”

“En dat is niet zo?”

De Cock grijnsde.

“Als ik dat had bevolen, dan zou ik toch ook weten wie die rechercheurs waren. Bovendien…ik heb geen fraudezaak in behandeling.”

“Een vreemde affaire.”

De Cock knikte.

“Ik stel voor om alle rechercheurs van ons bureau aan die Louis Van Marcinelle te tonen.”

Commissaris Buitendam schudde zijn hoofd.

“Daar voel ik niets voor.”

De Cock zuchtte.

“Dat is de enige manier om duidelijk te maken dat het geen mensen van ons bureau waren.”

Buitendam schudde opnieuw zijn hoofd.

“Ik voel er niets voor om mijn mensen, voor wie dan ook, te kijk te zetten.”

De Cock wees naar de krant.

“Als wij niet oppassen,” sprak hij overtuigend, “dan gaat dit verhaal een eigen leven leiden. We moeten dit gerucht onmiddellijk de kop in drukken.”