Albert Cornelis Baantjer
De Cock en het dodelijk akkoord
1
Jan-Willem Hoffmann staarde met verwonderde blik naar de hand voor hem, waarin een pistool zat geklemd, de loop dreigend op hem gericht. Het beeld werd in zijn geest plotseling duizendmaal vergroot. Een enorme vuurmond met duidelijke contouren van trekken en velden. Hij zag hoe daarachter de knokkels wit werden toen de hand zich vaster om het wapen sloot. In een trage reactie bracht hij zijn eigen handen iets omhoog, de handpalmen naar voren, de vingers wijd gespreid. Toen blafte het pistool, spuwde vuur… eenmaal, tweemaal… driemaal.
Hij voelde hoe zijn lichaam schokte toen de kogels zijn borst binnendrongen. In een groteske beweging zakte hij ineen, plofte op het fijne grind van het pad. Op zijn glanzend vette gezicht lag een trek van ongeloof en verbazing. Het verstarde in de dood.
Rechercheur De Cock van het bekende politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat sjokte met zijn handen diep in de zakken van zijn oude regenjas over het Damrak. Plukken grijs haar puilden vanonder zijn vettige vilten hoed. Op zijn brede gezicht lag een sombere trek. De vriendelijke accolades rond de mond hadden hun dartele boogjes verloren. Ze stonden strak. Nors. De jonge Vledder stapte naast hem voort. Zo nu en dan keek hij zijn leermeester van terzijde aan.
‘Heb je de smoor in?’
De grijze speurder antwoordde niet. Hij boog het hoofd wat dieper. Er stond een straffe wind, vermengd met vlagen regen. De winter trok zich woedend terug voor de opdringende lente.
Bij het Victoriahotel sloegen ze linksaf. Op de Prins Hendrikkade leek de wind nog feller. De Cock greep haastig naar zijn hoed, die voor het stormgeweld dreigde te moeten zwichten. Hij vloekte binnensmonds.
Vledder grijnsde breed.
‘Je hebt de smoor in,’ stelde hij bijna vrolijk vast. ‘Ik zie het duidelijk.’
De Cock keek naar hem op.
‘En sinds wanneer is dat verboden?’
Het klonk ongemeen fel.
Vledder trok zijn brede schouders op.
‘Je zou ermee kunnen beginnen,’ sprak hij rustig, ‘om mij te vertellen wat er aan de hand is. Sinds vanmorgen loop je rond met een gezicht van oude lappen en je scheldt en gromt op iedereen die maar bij je in de buurt komt. Die arme Frans van de administratie moest het ook al ontgelden.’
De Cock bromde.
‘Ik weet zeker dat wij die Jan-Willem Hoffmann ergens voor hebben gehad. Er staat mij iets van bij, dat hij een keer bij ons aan de Warmoesstraat is geweest. Ik weet alleen niet meer waarvoor.’
‘Die jongen heeft de hele administratie voor je omgespit. Hij komt bij ons in het systeem niet voor. Ik denk dat je je vergist.’ De Cock schudde resoluut zijn hoofd.
‘Ik vergis mij niet.’
‘Het kan toch?’
De Cock snoof. Zijn neusvleugels trilden. ‘Beslist niet. Ik heb de kleurenfoto van die dode Hoffmann goed bekeken. Ik heb dat pafferige gezicht eerder gezien. Dat weet ik zeker.’
Vledder keek hem wat verward aan.
‘Waarom interesseer jij je voor die dode Hoffmann? Hij werd op een grindpad in het Rembrandtpark dood gevonden. Ver van de oude binnenstad. Het is het zesde district, het ressort van het politiebureau aan de Lodewijk van Deysselstraat. Daar hebben we aan de Warmoesstraat niets mee te maken.’
De Cock bleef staan, plantte driftig zijn hoed weer stevig op zijn hoofd.
‘Ik heb er ook niets mee te maken,’ reageerde hij scherp. ‘En ik wil er in feite ook niets mee te maken hebben.’
Hij wreef met de rug van zijn hand langs zijn lippen. Zijn gezicht ontspande. Zijn toon werd milder. ‘Die Jan-Willem Hoffmann is… of beter gezegd… was de schoonzoon van Handige Henkie.’
Vledder keek hem verrast aan.
‘De inbreker?’
De Cock knikte traag.
‘De ex-inbreker. Handige Henkie heeft al vele jaren geleden een punt achter zijn criminele activiteiten gezet. Mede door mijn toedoen. Ik had destijds nogal wat invloed op hem. Hij is daarna ook nooit meer met politie en justitie in aanraking geweest.’
Vledder trok een dwarse denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Die Hoffmann,’ sprak hij onzeker, ‘was toch directeur van een of andere bankinstelling?’
De Cock schonk hem een matte glimlach.
‘Je wilt zeggen: hoe komt de dochter van een ordinaire inbreker aan een man met zo’n positie?’
‘Inderdaad.’
‘Jozefien ter Haar was een begaafd kind. Ze had een goed stel hersens. En dat gebruikte ze ook. Na haar examen havo volgde ze een opleiding tot secretaresse en kwam bij de bank.’
‘Waar ze Hoffmann ontmoette.’
‘Precies. Zo simpel is het.’
Ze liepen weer verder. Zwijgend. De wind nam nog toe, joeg over het open havenfront. Regen kletterde in hun gezicht.
Het was Vledder die het zwijgen verbrak.
‘Heeft Handige Henkie er iets mee te maken?’
‘Met de moord op Hoffmann?’
‘Ja.’
De Cock maakte een wrevelig gebaar.
‘Hij kwam gisteravond bij mij thuis. Het was al laat. Mijn vrouw en ik wilden net naar bed. Ik was stomverbaasd toen ik Handige Henkie bij mij op de stoep aantrof. Ik had hem jaren niet gezien. Handige Henkie was erg overstuur, gespannen. Heel anders dan vroeger. Hij vertelde mij van het huwelijk van zijn dochter met Jan-Willem Hoffmann en vroeg mij of ik de behandeling van de moord wilde overnemen. Ik heb hem proberen uit te leggen dat dat niet ging, dat het een zaak was van het zesde district. Hij bleef echter aandringen en zei dat hij zich ernstig zorgen maakte over zijn dochter. Wat moest ik doen? Uiteindelijk heb ik toegestemd in een gesprek met Jozefien.’
Vledder, die zijn collega al heel lang kende, grinnikte zachtjes voor zich uit.
‘Ik begrijp het. En daar heb je nu de smoor over in.’
De Cock zwaaide met zijn armen.
‘Ik durfde niet goed “nee” te zeggen. Ik wil ook wel graag iets voor Handige Henkie doen. Al was het maar uit sentimentele overwegingen. Ik heb hem in het verleden ook heel wat jaartjes lik[1] bezorgd. Maar ik voel er aan de andere kant bitter weinig voor om mijn ijverige collega’s van de Lodewijk van Deysselstraat voor de voeten te lopen.’ Hij zuchtte omstandig. ‘Ik begrijp best wat Handige Henkie bezielt. Hij is bang dat bij het onderzoek naar de moord op Jan-Willem Hoffmann zijn eigen crimineel verleden weer wordt opgerakeld en dat zijn dochter in opspraak komt. Bovendien is het beslist niet uitgesloten dat Hoffmann zelf in moeilijkheden is geraakt. Er moet toch een reden voor zijn dat iemand hem drie kogels door het lijf joeg?’ De grijze speurder bleef staan en keek omhoog. ‘Hotel-restaurant De Bijenkorf,’ las hij hardop en stapte naar binnen.
Vledder sprintte achter hem aan.
‘Waar ga je heen?’
De Cock draaide zich half om.
‘Jozefien… ik zou haar hier treffen.’
Ze hingen hun natte jas aan de kapstok en kozen een tafeltje bij het raam. Vledder en De Cock kwamen hier vaker. Wanneer de misdaad hen dwong over te werken, aten ze in restaurant De Bijenkorf. Het genoot een zekere vermaardheid om haar Hollandse keuken.
Ze bestelden bij een deftige ober een kop koffie en keken naar buiten, naar de regendruppels die door een felle wind dwars over het vensterglas werden gejaagd.
De Cock wreef zich in de handen en huiverde.
‘Beestenweer,’ mompelde hij voor zich uit en gromde. ‘Ik had met dit weer, geloof ik, beter een ouderwets cognackie kunnen bestellen.’
Ineens keek hij op. Blij. Verrast. Met sierlijke tred stapte ze op hem toe, een mooie jonge vrouw met lang blond haar, wijd golvend tot op de schouders. Ze droeg een nauwsluitend mantelpakje van zachtglanzende zwarte stof, waarin de fraaie lijnen van haar figuur duidelijke accenten hadden.
De Cock herkende haar bijna niet. Hij had haar het laatst gezien toen ze een tiener was en hij haar vader arresteerde. Het was een vreemde arrestatie geweest. Het flitste door hem heen. Handige Henkie had gehuild als een kind, en Jozefien had hem, De Cock, met een strak gezicht de plaats gewezen waar haar vader de gestolen bontmantels had verborgen. Langzaam kwam De Cock uit zijn stoel overeind. Met een glimlach om de lippen stak ze hem haar hand toe.