De Cock keek zwijgend naar het tweetal op, een twinkeling in de ogen. Hij kon de lichte spot van zijn collega’s wel waarderen. Hij liet hen begaan. Na een poosje wendde hij zich tot Van Wijngaarden.
‘Hoe lang denk jij Jozefien Hoffmann nog van haar vrijheid beroofd te houden?’ kaatste hij.
Van Wijngaarden stak afwerend een hand op. Het gebeurde wat heftig. Emotioneel.
‘Er is geen sprake van “vrijheidsberoving”,[7]’ brieste hij. ‘Jozefien Hoffmann is verdacht. En dat op zeer redelijke gronden. Dat heb ik je de vorige keer ook al gezegd. En de officier van justitie denkt er net zo over. Hij wordt in alles gekend.’
De Cock grinnikte om de wat felle reactie.
‘Is Rooie Bakker nog bij je geweest?’
Van Wijngaarden schudde zijn hoofd.
‘Die Rooie Bakker schijnt volkomen spoorloos te zijn. Jouw oude vriend Handige Henkie is vrijwel dag en nacht hier om te vragen of wij al iets van hem hebben gehoord.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.
‘Hij kan hem zelf niet vinden?’
Van Wijngaarden lachte.
‘Ik heb zo het idee, dat Handige Henkie de hele Amsterdamse penoze heeft gemobiliseerd om Rooie Bakker boven water te brengen.’
De Cock stak zijn handen naar voren.
‘Maar er zijn sinds mijn vorige bezoek toch wel nieuwe ontwikkelingen?’
Van Wijngaarden knikte bedaard. ‘Jozefien heeft er een motief bij.’
De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘Wat voor een motief?’
‘Jozefien heeft een minnaar. Vermoedelijk al geruime tijd. Begrijp je, ze had er ook in dat opzicht duidelijk belang bij, dat haar wettige eega naar de andere wereld werd geholpen.’
De Cock glimlachte fijntjes.
‘En wie is die mysterieuze minnaar?’
Het klonk spottend.
Rechercheur Van Wijngaarden streek verlegen over zijn haar.
‘Dat eh… dat weten we nog niet,’ sprak hij wat weifelend. ‘Jan-Willem Hoffmann schijnt tijdens zijn leven iets van een relatie van zijn vrouw Jozefien met een andere man te hebben gemerkt. Hij heeft er in ieder geval met zijn ouders over gesproken.’
‘Hoe lang geleden?’
‘Nog geen maand voor zijn dood.’
‘En de identiteit van die minnaar ken je niet?’ Van Wijngaarden schudde zijn hoofd.
‘Ik heb er Jozefien Hoffmann wel over benaderd, maar ze weigert er iets over te zeggen. Ze beweert zelfs dat er geen minnaar was.’
‘En je weet ook niet in welke richting je die door Jozefien ontkende vrijer zou moeten zoeken?’
‘Geen flauw idee.’
De Cock grijnsde breed. In zijn grijze ogen lag een triomfantelijke blik.
‘Wij… wij weten het wel.’ Hij glimlachte ontspannen en wees achteloos met zijn duim over zijn schouder. ‘Je kunt hem zorgvuldig opengepeuterd vinden in het sectielokaal aan de Overtoom.’
De mond van Van Wijngaarden viel open van verbazing.
‘Wat?’ bracht hij uit.
De Cock knikte.
‘Alexander Peetersen.’
Ze zag er slecht uit. Onverzorgd. Dor. Het verblijf in een cel in het politiebureau aan de Lodewijk van Deysselstraat had haar schoonheid aangetast. Het lange blonde haar was in een simpele paardestaart samengebonden. De huid was vaal, glansde niet. Maar haar ogen schoten fel heen en weer en de trek om haar mond was harder.
Jozefien Hoffmann had de strijd voor haar vrijheid nog niet opgegeven. Ze boog zich in het kleine verhoorkamertje dicht naar De Cock toe.
‘Ze zijn hier bijzonder achterdochtig,’ sprak ze zacht, fluisterend. ‘Ik moet elk woord dat ik zeg op een goudschaaltje wegen.’
‘Heb je daarom verklaard, dat je geen minnaar had?’
Ze keek hem aan. De harde lijn om haar mond verstarde.
‘Ik heb geen minnaar,’ zei ze kort, verbeten.
De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
‘Dat klopt,’ sprak hij hard, cynisch. ‘Je hebt geen minnaar meer.
Hij werd gisteravond doodgeschoten.’
Haar ogen sperden zich wijdopen.
‘Doodgeschoten?’
De Cock knikte traag.
‘Alexander Peetersen… vermoord… op dezelfde manier als je man.’
Een tijdlang staarde ze hem verbijsterd aan. Toen legde ze haar armen op het tafeltje voor zich en liet haar hoofd daarop zakken. Haar schouders schokten.
De Cock liet haar een tijdje begaan. Hij strekte zijn hand naar haar uit en beroerde haar blonde haren.
‘Na alles wat je met Jan-Willem hebt meegemaakt,’ sprak hij zacht, ‘begrijp ik het… van Alex.’
Ze richtte haar hoofd naar hem op. Tranen hadden haar gezicht nog meer ontluisterd.
‘Alex was een lieve man… echt een lieve man… zacht, gevoelig.’ Ze kneep haar ogen dicht en schudde haar hoofd. ‘Doodgeschoten… waarom?’
De Cock zuchtte diep.
‘Dat vroeg mevrouw Peetersen ook. Ik kan op die vraag geen antwoord geven. Nog niet. Maar ik beloof je, dat ik…’
Jozefien onderbrak hem.
‘Wat zei ze van mij?’
‘Wie?’
‘Mevrouw Peetersen.’
Er viel een korte stilte.
‘Het was niet bepaald vleiend,’ sprak hij aarzelend. ‘Ze had het over “die del uit de goot”.’
Jozefien Hoffmann liet haar blonde hoofd weer zakken.
‘Ik kan mij dat, van haar standpunt uit, wel indenken.’ Ze sprak hees, bijna fluisterend. ‘Mevrouw Peetersen komt van goeden huize. Net als Alex. Een oud geslacht. Er was veel geld. In beide families.’
De Cock bracht zijn hand onder haar kin en drukte die iets omhoog. Hij keek haar vriendelijk aan.
‘Misschien kwam het wel van roof,’ sprak hij ernstig, ‘of van de slavenhandel. Onze voorvaderen waren niet zo kieskeurig als het om geld ging.’
Ze trok haar schouders op.
‘Vader brak in. Dat wist iedereen.’
De Cock knikte traag.
‘Inderdaad… de kruidenier, de slager, de bakker om de hoek… iedereen wist hoe Handige Henkie aan zijn geld kwam. Toch namen ze het aan. Niemand zei: “Jou wil ik niet leveren.”’ Hij blikte naar haar op. ‘Zo is het met geld, Jozefien… het stinkt niet.’
Ze kneep haar lippen samen tot een strakke lijn.
‘Als ik vrij kom,’ riep ze strijdvaardig, ‘zal ik haar dat “del uit de goot” nog wel eens inpeperen.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat doe je niet. Je hoeft haar woorden niet waar te maken.’
Hij zweeg even en veranderde van toon. ‘Hoe heb je Alexander Peetersen leren kennen?’
‘Op een party van vrienden.’
‘Kende Jan-Willem jouw Alex?’
Ze trok haar bovenlip iets op.
‘Ik heb ze uiteraard nooit aan elkaar voorgesteld.’
De Cock schudde glimlachend het hoofd.
‘Op die party… was Jan-Willem daar ook?’
‘Nee. Het was de eerste keer dat ik alleen ergens heen ging.’
‘Alexander Peetersen behoorde niet tot de kennissenkring van Jan-Willem?’
‘Nee.’
‘Zakelijke relaties?’
Ze aarzelde.
‘Niet voor zover ik weet. Ik heb er Alex nooit over gehoord.’
‘Jan-Willem heeft ongeveer een maand voor zijn dood iets van een verhouding van jou met een andere man vermoed. Hij heeft er met zijn ouders over gesproken.’ Ze kneep haar ogen iets toe. ‘Wist hij wie het was?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Vermoedelijk niet. Hij heeft in ieder geval tegen zijn ouders geen naam genoemd. Maar mevrouw Peetersen wist deksels goed met wie haar man een verhouding had.’
Jozefien Hoffmann knikte begrijpend.
‘Alex heeft met zijn vrouw over mij gesproken. Dat heeft hij mij verteld.’
‘Waarom heb je aanvankelijk voor mij verzwegen dat je een minnaar had?’
Ze wreef over haar dorre haar, een teken van vermoeidheid.
‘Ik was bang,’ sprak ze loom, ‘dat het later tegen mij zou worden gebruikt. Ik begreep best, dat het als een motief kon worden gezien.’