De Cock stond op. Vanuit de hoogte keek hij op haar neer.
‘Jozefien… ben je betrokken bij de moord op je man?’
Ze keek naar hem op en schudde haar hoofd.
‘Ik zweer het je op de gezondheid van mijn beide kinderen.’
In de ogen van de speurder lag een blik van verwijt.
‘Ik ken een oud-Hollands gezegde: wie licht zweert… wie licht liegt.’
Ze kwam getroffen overeind en greep met beide handen de revers van zijn colbert vast.
‘De Cock…’ ze schreeuwde en ze schudde hem heen en weer, ‘in godsnaam… geloof me.’
7
‘En?’
‘Ik ben geneigd haar te geloven.’
Vledder schudde afkeurend het hoofd. ‘Twee moorden, twee mannen en beiden hadden een relatie met Jozefien.’
De Cock grinnikte. ‘Wat wil je daarmee zeggen? Jozefien een soort femme fatale… een fatale vrouw… elke man die met haar tot een intiem contact komt, is ten dode opgeschreven?’ Hij wreef met zijn hand over zijn kin en schudde het hoofd. ‘Zoveel magische krachten dicht ik haar niet toe.’
Vledder haalde weifelend zijn schouders op.
‘Misschien heb je wel gelijk… heeft ze er niets mee te maken. Toch blijft het merkwaardig. De moorden zijn vrijwel identiek. Het heeft er alle schijn van dat ze door een en dezelfde persoon zijn begaan. Alleen de vindplaats is anders. Verder is er geen verschil.’
‘Heb je de spulletjes bekeken die Jan-Willem Hoffmann tijdens de moord bij zich droeg?’
‘Ja. Ook hij had een prachtige agenda in leer gebonden.’
‘Heb je hem meegenomen?’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ik heb het wel geprobeerd, maar Van Wijngaarden had hem nodig voor zijn onderzoek. Er stond ook niet veel bijzonders in. Van de belangrijkste bladzijden heb ik een fotokopie gemaakt.’ Hij pauzeerde even. ‘Ook bij de eigendommen van Jan-Willem Hoffmann was een kaart van Amsterdam.’
De Cock keek geschokt op.
‘Nieuw… met een kruisje?’
Vledder knikte met een ernstig gezicht. ‘Een splinternieuwe kaart. Zo uit de boekwinkel. Het bewuste grindpad in het Rembrandtpark was nauwkeurig aangeduid.’
‘Weet Van Wijngaarden al hoe Jan-Willem Hoffmann aan die kaart kwam?’
De jonge rechercheur stopte voor het rode licht. ‘Hij heeft het ook niet onderzocht. Hij vond het niet belangrijk.’
De Cock kwam wat omhoog.
‘Niet belangrijk?’
‘Nee. Hij redeneert: iemand… de moordenaar, maakt een afspraak met zijn aanstaande slachtoffer en deze — Jan-Willem Hoffmann dus — kruist op een kaart van Amsterdam de bewuste plek aan.’
De Cock gebaarde heftig. ‘Heb je tegen Van Wijngaarden gezegd, dat Alexander Peetersen ook zo’n kaart van Amsterdam bij zich had?’
Vledder knikte. ‘Volgens onze collega was dat heel begrijpelijk. Het Rembrandtpark is vrij nieuw… enkele jaren oud. Niet iedere Amsterdammer weet waar het ligt. Dat is ook zo, meent hij, met het tracé van de metro aan de Lastageweg. Beide plekken hebben geen traditie.’
De Cock grijnsde breed. ‘Larie. De twee plaatsen zijn zorgvuldig gekozen. Weloverwogen. Ik ben ervan overtuigd dat de moordenaar of moordenares zijn of haar slachtoffer heel simpel een uitnodiging heeft gestuurd.’
Vledder blikte verrast opzij.
‘Compleet met een kaart van Amsterdam, waarop de plek stond aangegeven waar de dodelijke ontmoeting zou plaatsvinden.’
De Cock wees naar een verkeerszuil voor hen. ‘Het licht staat op groen,’ sprak hij kalm.
Meindert Post, de wachtcommandant uit Urk, brulde, zoals zijn voorvaderen dat op de oude botters deden wanneer ze elkaar op zee voorbijvoeren. De muren van het bureau aan de Warmoesstraat trilden onder de kracht van zijn stem. ‘De Cock, mensenlief… waar hang je altijd uit… er zit boven een man op je te wachten.’
‘Alweer?’
‘Ja.’
‘Wie?’
‘Dat weet ik niet. Hij zegt dat hij een oude vriend van je is.’
De Cock knikte begrijpend en haastte zich met drie treden tegelijk, zich vasthoudend aan de trapleuning, omhoog. Vledder volgde in een bedaarder tempo.
Op de bank op de tweede etage zat Handige Henkie. Hij zag er slecht uit, grauw, met diepe wallen onder de ogen. Er staken stoppels uit zijn kin en zijn grijze overjas zat vol kreukels. De inbreker had duidelijk al vele nachten zijn bed niet gezien. Toen hij de speurder in het oog kreeg, stond hij onmiddellijk op. ‘De Cock…’ in zijn stem klonk wanhoop, ‘het gaat verkeerd zo. Beslist. Er moet snel iets gebeuren. Straks denken ze nog dat het kind er werkelijk de hand in heeft.’
De Cock nam hem mee naar zijn bureau en schoof een stoel bij. ‘Wist jij dat Jozefien een minnaar had?’
Handige Henkie wreef langs zijn ogen.
‘Natuurlijk wist ik dat,’ sprak hij vermoeid. ‘Maar dat heeft er niets mee te maken.’
‘Alexander Peetersen werd vermoord.’
‘Dat is toeval.’
De Cock schudde het hoofd.
‘Allebei de moorden zijn zorgvuldig voorbereid.’
Handige Henkie zuchtte diep. ‘Ik bedoel… het is toeval dat het slachtoffer juist Alex was… een man die een verhouding had met mijn Jozefien. Begrijp je, die verhouding heeft met het motief voor de moord niets te maken.’
De Cock keek hem schuins aan.
‘Wat is dan het motief?’
Handige Henkie hief zijn armen ten hemel. ‘Goeie God… als ik dat wist, dat zou ik je dat toch zeggen. Dat kind moet vrij. Ze gaat kapot in die cel.’
‘Waar is Rooie Bakker?’
Henkie kneep beide ogen dicht en schudde langzaam zijn hoofd. ‘Ik weet het niet… ik weet het niet. Ik heb alles overhoop gehaald… iedereen gevraagd. Maar het is net alsof hij van de aardbodem is verdwenen.’
De Cock leunde wat achterover.
‘De Rooie leeft van chantage.’
De inbreker knikte. ‘Het heeft weinig zin dat tegen jou te ontkennen.’
‘Ken jij al zijn eh… donateurs?’
Handige Henkie schudde geërgerd het hoofd.
‘Natuurlijk niet.’
‘Zijn er mensen bij uit de omgeving van Jan-Willem Hoffmann of Alexander Peetersen?’
‘Heb ik nooit over gehoord.’
‘Wist Rooie Bakker van de intieme verhouding van Jozefien met Alexander Peetersen?’
Handige Henkie haalde gelaten zijn schouders op.
‘Misschien. Maar hij zou nooit het lef hebben gehad…’
De Cock stak protesterend zijn hand op.
‘Hij had het lef om Jozefien een aanbod tot moord te doen… en hij had het lef om de ouders van Jan-Willem Hoffmann een interessant verhaaltje over jouw dochter te vertellen.’
Handige Henkie klemde zijn lippen op elkaar tot een dunne strakke lijn. Hij keek De Cock aan, een felle blik in zijn staalblauwe ogen. ‘Ik bezweer het je, De Cock,’ sprak hij dreigend, ‘dat was het laatste verhaaltje dat Rooie Bakker in zijn leven deed.’
Hij stond kalm op en beende zonder een enkele groet de recherchekamer uit. De Cock keek hem na. Om zijn lippen speelde een geheimzinnig lachje.
‘Hoe ver kom je?’
Vledder wees naar het vel papier voor zich.
‘Ik heb alles naast elkaar gezet… lengte, leeftijd, gewicht, beroep, interessen, maatschappelijke relaties… ik kan tussen beide slachtoffers geen punten van overeenkomst vinden. Je kunt hoogstens zeggen, dat beiden welgesteld waren: ze beschikten over enig kapitaal, konden zich financieel wat veroorloven. Maar verder zijn ze totaal verschillend.’
De Cock staarde nadenkend voor zich uit.
‘Toch werden ze vermoedelijk door een en dezelfde persoon vermoord.’
Vledder streek door zijn blonde haar.
‘Juist dát intrigeert mij zo. Als we het ons bekende trio… Rooie Bakker, Handige Henkie en de bekoorlijke Jozefien… buiten beschouwing laten, dan zullen we ons moeten richten op relaties van beide slachtoffers buiten het drietal om. Waarschijnlijk mensen, die tot nu niet binnen ons gezichtsveld zijn gekomen.’