Выбрать главу

Hij klemde zijn lippen op elkaar. Hij zou niet capituleren. Nooit. Ondanks sluimerende anarchistische tendensen ging hij door met het recht te dienen, als een Don Quichotte, stug, onverzettelijk, tot ze hem waardig met pensioen zouden sturen.

Ineens ontwaarde hij voor zich op de Korte Niezel de markante gestalte van Fred Prins. De jonge rechercheur waggelde in hun richting. De Cock tikte Vledder op de schouder en wees: ‘Daar is Fred. Heeft hij je al verslag uitgebracht?’

Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ik heb hem sinds vanmorgen niet meer gezien.’

De Cock schoof de mouw van zijn regenjas iets omhoog en keek op zijn horloge. ‘Het is haast negen uur. Is hij al die tijd op onderzoek uit geweest?’

Vledder lachte smalend. ‘Als ik hem goed bekijk, dan heeft de spreekwoordelijke Chinese gastvrijheid onze vriend ietsjes opgehouden.’ Hij blikte opzij, monsterde het gezicht van De Cock. ‘Je weet hoe dat gaat… een lekkere babi pangang met bier en cognac toe.’

Fred Prins merkte hen niet op. Hij liep met gebogen hoofd verder. Toen hij op de Liesdelsluis dreigde hen voorbij te stappen, vatte De Cock hem bij de arm. De jonge rechercheur was verrast. Hij keek De Cock aan, met open mond en een schaapachtige blik in de ogen. Toen kwam er een olijke blik van herkenning. ‘Verdomme,’ riep hij geschrokken, ‘de oude man zelf. Dat had ik niet verwacht. Je eh… je bent nog laat op pad.’

De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Heb je wat?’

Fred Prins knikte met een rood hoofd.

‘Alexander Peetersen was in Lotus, een Chinees restaurant in de Binnen Bantammerstraat. Volgens mijn inlichtingen kwam hij daar ongeveer om kwart over acht en ging tegen tienen weg.’

‘Was hij alleen?’

Fred Prins kneep beide ogen even samen en schudde het hoofd. De mistige sluiers rond zijn denken dreven snel weg. ‘Kijk, De Cock,’ legde hij uit, ‘ik wilde het zo goed mogelijk doen, begrijp je, volledig. Om een uur of twaalf wist ik al dat Alexander Peetersen in het Chinese restaurant Lotus had gedineerd. De eigenaar kon mij echter niet voldoende inlichten. Hij herinnerde zich dat Alexander Peetersen in gezelschap was van een lange schrale man. Hij wist ook aan welk tafeltje ze hadden gezeten. Wat gesepareerd, op een kleine verhoging met balustrade. Hij raadde mij aan op Sita te wachten.’

‘Wie is Sita?’

‘Het Chinese meisje dat die bewuste avond bedoeld tafeltje bediende.’

De Cock knikte begrijpend. ‘En die ben je gaan zoeken?’

De jonge rechercheur gebaarde verontschuldigend. ‘Nee, ik ben haar niet gaan zoeken, dat had geen nut. Ik had geen aanwijzingen. De eigenaar van het restaurant wist niet waar ik haar kon vinden. Dat zei hij tenminste. Hij had geen adres, geen telefoonnummer… niets. Zelfs geen familienaam. Hij wist alleen dat ze om zes uur weer in dienst kwam.’ Hij zweeg even. ‘Ik voelde er weinig voor om al die tijd in dat restaurant te blijven rondhangen. Ik ben maar een onderzoekje gaan doen in een zaak die ik zelf onder handen had en ging tegen zessen terug naar Lotus.’

‘En?’

Fred stapte uit het gewoel, leunde tegen de leuning van de Liesdelsluis en haalde zijn notitieboekje te voorschijn. ‘Sita sprak goed Nederlands,’ begon hij. ‘Ze woont met haar ouders al geruime tijd in Amsterdam. Ze herkende Alexander Peetersen direct van de foto. Hoewel het duidelijk het beeld was van een dode man, reageerde ze daarop niet.’

‘Vreemd.’

Fred Prins haalde zijn schouders op.

‘Misschien heb ik haar reacties niet goed gepeild. Je leest zo weinig van die Chinese smoeltjes.’

‘En de schrale man?’

Fred raadpleegde zijn notities.

‘Ze schatte hem op een jaar of vijftig, maar ze zei er onmiddellijk bij dat ze moeite had met de leeftijd van blanken.’ Hij grinnikte vrolijk. ‘Volgens Sita hebben wij nietszeggende gezichten.’

‘Kon ze een beschrijving geven?’

Fred Prins knikte bedaard.

‘Een vrij duidelijk signalement. Wel bruikbaar, dacht ik. Ze schatte zijn lengte op één meter vijfentachtig à één meter negentig. Hij had een lang smal gezicht met dunne lippen. Hij droeg het haar kortgeknipt. Het was glanzend, grijs, golvend. In de ogen van Sita was hij een echte heer, gedistingeerd, goed gekleed, en hij sprak deftig.’ Hij keek naar De Cock op. ‘Hoewel ik er persoonlijk niet veel heil van verwachtte, heb ik Sita, ondanks de protesten van de restauranthouder, meegenomen naar het hoofdbureau van politie om foto’s te bekijken. Ze kon echter niemand herkennen. De schrale man komt vermoedelijk in onze collectie niet voor.’

De Cock staarde peinzend voor zich uit.

‘Kon ze zich namen herinneren? Bijvoorbeeld hoe die twee elkaar aanspraken?’

‘Nee.’

‘Heeft een van beiden nog iets bijzonders gezegd?’

Fred Prins gebaarde hulpeloos.

‘Gezien de gesticulaties van beiden was er wel een levendig gesprek. Maar Sita heeft daarvan niets gehoord. Bij het opdienen en afruimen zwegen de heren. Zelfs op de gebruikelijke vraag of de maaltijd hun had gesmaakt, kreeg ze geen antwoord.’

‘Gingen ze tegen tienen gelijktijdig naar buiten?’

Fred Prins schudde zijn hoofd.

‘Ze waren ook niet gelijktijdig gekomen. Alexander Peetersen was er het eerst. Hij ging ook het eerst weg. De lange schrale man verliet het restaurant ongeveer tien minuten later.’

‘Waren ze geregelde bezoekers?’

‘Sita zei dat ze hen nooit eerder had gezien en ook voor de eigenaar van het restaurant waren zij vreemden.’

De Cock lachte Fred Prins vriendelijk toe. ‘Je hebt goed werk gedaan,’ sprak hij lovend. Hij boog zich dicht naar hem toe en snoof nadrukkelijk.

‘Courvoisier?’

Fred Prins schudde blozend het hoofd.

‘Rémy Martin.’

Lowietje, vanwege zijn geringe borstomvang in het wereldje van de penoze meestal Smalle Lowietje genoemd, begroette de beide rechercheurs uitbundig. ‘Zo, zo,’ riep hij handenwrijvend, ‘ik ben blij dat ik jullie weer zie.’ Hij blikte naar De Cock op. Zijn spichtige muizensmoeltje glom van genegenheid. ‘Alles goed? Je bent zo lang weggebleven, dat ik op het punt stond om naar de Kit te gaan.’

De Cock grinnikte.

‘Om boete te doen?’

Smalle Lowietje trok zijn gezicht in plooien van verontwaardiging. ‘Boete?’ riep hij gekweld. Hij tikte op zijn borst. ‘Waarom zou ik boete doen? Heb ik de wereld slecht gemaakt?’ Hij gebaarde heftig. ‘Ik maakte mij gewoon zorgen. Er lopen tegenwoordig zoveel maffe jongens met een blaffer rond, dat ik eh… dat ik…’

De Cock onderbrak hem met een milde glimlach. ‘Je was bang dat ze mij hadden lekgeschoten?’

Lowietje spreidde beide armen.

‘Ik zei je toch… ze zijn maf. Vooral die heroïneklanten. Als ze denken dat je een stuiver op zak hebt, leggen ze je neer.’

‘Komen ze wel bij jou in de zaak?’

‘Soms. Je hebt het niet altijd in de gaten. Maar als ze wat lang op de wc blijven zitten…’

‘Spuiten?’

De caféhouder knikte.

‘Vaak zit het bloed tegen de muren en vind je de naalden achter de pot.’ Hij leunde voorover op de tap. ‘Kijk, de echte heroïnehoertjes ken je. Die komen er bij mij niet meer in. Ik kan dat ook niet maken. Dan krijg ik ruzie met de andere meisjes uit de buurt. Die heroïnekinderen hebben de business totaal verziekt. Als hun bloed schreeuwt, werken ze zonder condoom en tegen elke prijs. Bovendien stelen ze als de raven. Daardoor blijven de klanten weg of trekken naar die besloten tenten die overal in de stad uit de grond rijzen.’ Hij zweeg even. De sombere uitdrukking op zijn muizensmoeltje veranderde, loste zich op in een blijde lach. ‘Kom,’ riep hij vrolijk, ‘ik zal eens inschenken.’

Aalglad dook hij onder de tapkast en haalde met een blik van opperste verrukking een fles fraaie cognac Napoléon te voorschijn.

De wijze waarop hij de drie diepbolle glazen vulde, getuigde van routine en vakmanschap. ‘Proost,’ riep hij luid, ‘op alle kinderen van dorstige ouders.’