De Cock nam het glas op, schommelde het zachtjes in de hand en snoof. Op zijn gezicht vol groeven kwam een glans van vervoering. Omzichtig nam hij een slokje en liet het vocht genietend door zijn dorstige keel glijden. Daarna knikte hij de caféhouder met gesloten ogen toe. ‘Weet je, Lowie,’ sprak hij zacht, gedragen, ‘de oude Romeinen hadden een god op wie zij allen, zonder uitzondering, bijzonder gesteld waren.’
Smalle Lowietje keek hem kommervol aan.
‘Kan dat?’
De Cock knikte overtuigend.
‘Bacchus.’
De caféhouder lachte luid.
‘Ik geloof niet dat wij een God hebben die van een borrel houdt. Ze komen hier nog wel eens van het Leger des Heils. Als ik die zo hoor…’
De grijze speurder omklemde met beide handen het glas en zette het zachtjes voor zich neer. Het was een teder, haast devoot gebaar. De Cock hield van cognac en genoot intens van de schaarse momenten die de misdaad hem toeliet in het schemerige, intieme lokaaltje van Lowietje door te brengen. ‘Ik weet niet,’ sprak hij wat onzeker, ‘of ze wel gelijk hebben. Als Hij het ons niet had gegund… had Hij nooit de wijnrank laten groeien. Hij moet ons mensen goed genoeg kennen om te weten, dat wij er toch niet van af kunnen blijven.’ Hij schoof zijn glas wat naar voren. ‘Schenk nog eens in.’
Smalle Lowietje gehoorzaamde met de spoed en toewijding van een professionele kastelein. ‘Zoek je Rooie Bakker?’ vroeg hij plotseling.
De Cock keek verrast op.
‘Wie zegt dat?’
De Smalle haalde zijn schouders op.
‘Je hoort zo wel eens wat,’ sprak hij ontwijkend.
‘Van wie?’
De caféhouder zei korzelig: ‘Er kan hier geen penozejongen komen binnenstappen of hij vraagt naar Rooie Bakker. Het schijnt dat Handige Henkie daar achter zit. Er wordt gefluisterd dat hij een vorstelijke beloning heeft uitgeloofd voor een gouden tip.’
‘En?’
Lowietje grijnsde breed. ‘Volgens mij vinden ze hem nooit. Die zit allang aan de Costa Brava of ergens op de Canarische eilanden.’
De Cock keek hem fronsend aan.
‘Hoe kom je daar bij?’
Smalle Lowietje keek wat schichtig om zich heen en boog zich toen vertrouwelijk naar voren. ‘Rooie Bakker scharrelt de laatste tijd zo’n beetje met Zwarte Jopie uit de Oude Kennissteeg. Die was laatst hier. Toen ze een paar borrels op had, begon ze te kletsen… over de business en over Rooie Bakker, die binnenkort een geweldige klapper zou maken.’
‘Een klapper?’
De caféhouder schoof zijn onderlip naar voren en knikte. ‘Hij had haar verteld dat hij een goudmijntje had aangeboord. Het mannetje moest alleen nog even over de brug komen.’
‘Welk mannetje?’
Smalle Lowietje grijnsde.
‘Kijk, De Cock… als ik dat wist… zat de Rooie nu bij jou aan de Kit… en ik aan de Costa Brava.’
9
Vledder beende door de recherchekamer van het bureau Warmoesstraat. Zijn gezicht was rood. ‘Het interesseert mij geen draad,’ riep hij geërgerd, opgewonden. ‘Laat Rooie Bakker maar een flinke klapper hebben gemaakt. Ik gun hem zijn snoepreisje naar de Costa Brava. Volgens mij heeft hij met de zaak waarmee wij bezig zijn, niets te maken.’
Hij bleef bij het bureau van De Cock staan. ‘Ik interesseer mij meer voor die schrale, gedistingeerde heer, met wie Alexander Peetersen zo kort voor zijn dood nog dineerde. Zou hij de moordenaar zijn?’
De Cock toonde twijfel.
‘Theoretisch is het mogelijk. Hij zou de man kunnen zijn die Alexander Peetersen naar die fatale plek op de Lastageweg heeft gedirigeerd en neergeschoten. Hij was op tijd en niet ver weg. Laten we eens aannemen dat de ontmoeting om tien uur was gearrangeerd. Nadat Alexander Peetersen was vertrokken, kon de schrale man gemakkelijk vanuit het restaurant via de Geldersekade en de Rechtboomsloot op de Lastageweg komen. Het is meer vertoond, dat de moordenaar zich het macabere pleziertje gunde om zijn aanstaand slachtoffer vooraf een etentje aan te bieden. Als de lange schrale man de dader is, houdt dat wel in, dat Alexander Peetersen zijn moordenaar niet kende. Het is een absurde gedachte om met iemand uitgebreid te dineren en daarna een afspraak met hem na te komen op een stille afgelegen plek.’
Een dwarse denkrimpel verscheen op het voorhoofd van Vledder. ‘Zóúden Jan-Willem Hoffmann en Alexander Peetersen hun moordenaar hebben gekend?’
De Cock antwoordde niet. Hij pakte een blanco vel papier uit een la van zijn bureau en legde dat voor zich neer. Midden op het vel schreef hij DADER in blokletters; linksboven Hoffmann en rechts Peetersen. Onder aan het vel krabbelde hij in kleine letters ‘schrale man’. Hij legde de pen neer en keek op. ‘Ik heb het rapport van de wapendeskundige binnen,’ begon hij. ‘Het staat nu onomstotelijk vast dat de mannen met hetzelfde pistool zijn omgebracht. Gezien de wijze waarop de kogelinslagen bij de slachtoffers waren gegroepeerd, kunnen we gevoeglijk aannemen, dat het wapen door dezelfde man of vrouw werd gehanteerd.’ Hij tikte met zijn wijsvinger op het vel papier. ‘Het begrip DADER ligt wel vast. De moeilijkheid is, dat wij geen verbindingslijnen kunnen trekken. De vraag die onmiddellijk opdoemt is: Waarom gingen beide slachtoffers op de uitnodiging van de moordenaar in? Welke macht bezat de moordenaar om hen naar de afgelegen plekken te kunnen dirigeren? Begrepen ze iets van het gevaar dat hen bedreigde? Of gingen beiden nietsvermoedend als een schaap ter slachting?’
Vledder schoof een stoel bij.
‘We zouden de zaak ook kunnen omdraaien: Waarom koos de moordenaar juist die twee tot zijn slachtoffers? Wat was zijn motief? Stonden ze hem in de weg? Vormden ze voor hem een bedreiging?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Het zijn vragen die wij niet kunnen beantwoorden,’ zei hij triest. ‘Ik heb dan ook het akelige gevoel, dat we pas aan het begin staan… dat het einde van deze afschuwelijke affaire nog lang niet in zicht is.’
Vledder keek hem geschrokken aan.
‘Bedoel je dat er nog meer slachtoffers zullen vallen… dat er nog meer moorden zullen worden gepleegd?’
De Cock zuchtte diep.
‘Mogelijk. Zolang wij de achtergronden niet kennen, is niets voorspelbaar.’
Een tijdlang zwegen beiden. Een defecte tl-buis zoemde boven hun hoofd en buiten op straat lalde een dronken sloeber een droevig lied.
De Cock staarde omhoog, naar het plafond, naar een zware houten draagbalk, die ver was ingescheurd. Het oude bureau moest maar eens instorten, bedacht hij somber. De Warmoesstraat is altijd maar een leed en misdaad verwerkende fabriek geweest.
Het was Vledder die het zwijgen verbrak. Hij hield een wijsvinger voor de neus. ‘Als die lange schrale man uit het restaurant niet de moordenaar is, dan bestaat de mogelijkheid dat Alexander Peetersen tijdens het diner met hem over zijn aanstaande ontmoeting op de Lastageweg heeft gesproken.’
De Cock trok een grimas.
‘Ik zou ook graag een babbel met hem maken. Misschien brengt hij ons op het goede spoor.’
‘Als we weten wie hij is.’
De Cock knikte voor zich uit.
‘Dat is inderdaad een probleem. In ieder geval zoekt onze schrale man de anonimiteit niet. Terwijl de moordenaar voor zijn ontmoetingen duistere plekken prefereert, gaat hij onbevangen met Alexander Peetersen in een openbare gelegenheid dineren.’
Vledder glimlachte.
‘Blijkbaar heeft hij geen reden om zich te verbergen.’
‘Precies. Hij doet niet geheimzinnig. De identiteit van de man moet te achterhalen zijn. Bel straks het signalement van hem door aan rechercheur Van Wijngaarden aan de Lodewijk van Deysselstraat. Hij kan dan aan Jozefien vragen of de beschrijving van de man haar iets zegt.’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.