Выбрать главу

‘Hij is meer een man voor verduistering.’

Er verschenen dwarse denkrimpels in het voorhoofd van Vledder. ‘Waar slaat dat nu op?’

De grijze speurder trok zijn hoed wat naar voren en stapte plotseling rechtsaf de Keizersgracht op. Vledder, die aanvankelijk rechtdoor liep, kwam hollend achter hem aan.

‘Ik vroeg waar dat op sloeg,’ riep hij kriegel.

De Cock antwoordde niet. Hij scheen geamuseerd. Om zijn lippen gleed een flauw, bijna geheimzinnig lachje.

Voor een indrukwekkend grachtenpand bleef hij staan en wees omhoog naar een zware koperen plaat met diep verzonken zwarte letters. Ze was pas gepoetst en glansde in de stralen van een schuchter voorjaarszonnetje.

‘Dokter De Beaumonde,’ las Vledder hardop.

‘Psychiater. Consult alleen op afspraak.’

De Cock grinnikte jongensachtig.

‘Wat denk je? Voel je wat voor een consult? Er sluimert bij jou vast wel een of ander psychisch mankementje.’

Vledder gromde. ‘De man is dood.’

Het klonk bestraffend.

‘Hij stierf ruim vijf jaar geleden.’

‘Op een natuurlijke wijze… hoop ik.’

Vledder knikte met een ernstig gezicht.

‘Ik heb het nagetrokken. Zowel bij het bevolkingsregister als bij ons eigen politieblad. Volgens de verklaring van overlijden stierf hij aan een hartverlamming en hij had geen antecedenten.[8] Er is geen mutatie over hem te vinden. Charles Paul de Beaumonde werd zesenzestig jaar. Om zijn dood treurden zijn nog betrekkelijk jonge vrouw en een zoon uit een vorig huwelijk.’

De Cock blikte bewonderend naar hem op.

‘Mijn complimenten. Je bent goed geïnformeerd.’ Hij zweeg even. ‘Wat betekent “nog betrekkelijk jong”?’

‘Ze is nu zevenendertig.’

‘Een verschil van vierendertig jaar.’

Vledder knikte bedaard.

‘Dat is misschien ook de enige zonde die je wijlen onze psychiater kunt aanwrijven. Als het al een zonde is. Ik heb in zijn leven geen duidelijke wanklanken gevonden. Integendeeclass="underline" De Beaumonde stond te boek als een betrouwbaar en integer mens. Hij was ook in vakkringen erg gezien. Er staan tal van publicaties op zijn naam. Therapeutische aanwijzingen voor de behandeling van geestelijke defecten. Hij gebruikte ook hypnose om de mogelijkheid te scheppen zogenaamde ingeklemde emotionele belevenissen af te laten reageren.’

De Cock stak afwerend zijn handen omhoog.

‘Ik verzoek geen voorlichting in de psychiatrie.’

Vledder trok een beteuterd gezicht.

‘Ik vond die hypnose juist wel interessant. Het is een wat ouderwetse methode. Volgens mijn zegsman wordt ze niet zo vaak meer toegepast.’

De Cock keek hem fronsend aan.

‘Jouw zegsman?’

Vledder knikte. ‘Ik heb gewoon een paar psychiaters gebeld, tot ik er een vond die De Beaumonde persoonlijk had gekend. Hij was heel enthousiast dat ik belangstelling voor hem toonde. De Beaumonde genoot in zijn tijd een grote faam.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Heb je jouw zegsman ook verteld wat de reden was van jouw belangstelling?’

Vledder schudde grijnzend het hoofd.

‘Niet helemaal. Ik vertelde hem dat ik als rechercheur van politie geïnteresseerd was in de psychiatrie en dat ik bij toeval een verhandeling onder ogen had gekregen van dokter De Beaumonde waarvan ik weinig begreep.’

De Cock knikte begrijpend.

‘En toen legde hij het uit?’

‘Zo ongeveer.’

De Cock legde een hand op Vledders schouder en glimlachte hem bemoedigend toe. ‘Je kon een leerling van mij zijn geweest,’ zei hij spottend. ‘Soms heb je ingenieuze invallen.’ Vledder lachte vrijuit.

‘Die psychiater was een aardige man… zo door de telefoon. Hij zei dat hij zich niet aan de indruk kon onttrekken, dat hij en zijn collegae door de heren rechercheurs nogal argwanend werden bekeken.’

De Cock trok een ernstig gezicht.

‘Die indruk is juist. Maar misschien niet terecht. Ik heb in mijn lange politieleven nog nooit iemand gelouterd uit een gevangenis zien komen. Misschien bieden psychiatrische inrichtingen een beter alternatief.’ Hij pauzeerde even, blikte naar Vledder. ‘De Beaumondes eerste vrouw?’ vroeg hij zakelijk.

Vledder gebaarde.

‘Ze stierf vrij onverwachts aan een hersenbloeding. Pas enige jaren na haar dood sloot hij een huwelijk met Estella van Breevoorde.’ Ze bleven nog een tijdje voor het raam van het souterrain staan. De Cock nam al de nieuwe gegevens in zich op. Langzaam beklommen ze de blauwstenen stoep. ‘Estella,’ sprak De Cock peinzend, ‘een mooie naam voor een vrouw.’ Vanaf het bordes keek hij naar een rondvaartboot, die als een grote witte zwaan door de gracht gleed. ‘Het betekent ster… de ster van Breevoorde.’ Hij draaide zich om en drukte op een knop onder de koperen plaat. ‘Het wordt tijd dat we kennis met haar maken.’

11

Na enige minuten werd de zware deur tot op een kier geopend en een trillende vrouwenstem vroeg: ‘Wie is daar?’

De Cock wilde de deur verder openduwen, maar ontdekte op ooghoogte een ketting.

‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk. ‘Ik ben als rechercheur van politie verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat. In mijn gezelschap is rechercheur Vledder. We wilden graag even met u praten.’

In de kier verscheen een gedeelte van een gezicht. In het ene oog, dat zichtbaar was, glansde onzekerheid en angst.

‘Recherche?’

De Cock nam zijn hoed in de hand en trok een beminnelijk gezicht. Hij tastte gehaast in de binnenzak van zijn colbert naar zijn politielegitimatie en toonde die.

De deur ging weer dicht en werd daarna geheel geopend. In de deuropening stond een knappe slanke vrouw. Ze had een fraai gevormd, ovaal bleek gezicht. Het lange gitzwarte haar was in de nek samengebonden en waaierde uit als een paardenstaart.

De Cock maakte een lichte buiging.

‘Estella de Beaumonde?’

Ze knikte wat hautain en gebaarde uitnodigend.

De Cock trad naderbij en zag tot zijn verwondering, dat de angst vrijwel geheel uit haar ogen was weggetrokken. De onzekerheid leek verdwenen. Ze deed de deur achter hen dicht en ging de mannen voor naar een brede, witmarmeren gang met grillige guirlandes van stucwerk aan het plafond. Ongeveer in het midden leidde een brede deur naar een ruim, hoog vertrek met een keur van oude schilderijen aan de wanden.

Ze wees naar leren fauteuils rond een open haard.

Toen de rechercheurs waren gaan zitten, nam ze tegenover hen plaats. Ze sloeg haar lange benen over elkaar, strekte haar rug en vouwde de handen in haar schoot. Er was iets in haar houding dat respect afdwong; een pose van onaantastbare autoriteit.

De blik uit haar grote donkerbruine ogen gleed peilend, schattend over de gelaatstrekken van de beide mannen voor haar. ‘Wat verschaft mij het genoegen van uw komst?’ vroeg ze kil, hooghartig.

De Cock boog zich iets naar voren.

‘Wij eh… wij zijn belast,’ begon hij wat onder de indruk, ‘met het onderzoek naar een tweevoudige moord.’

‘En daarvoor komt u hier?’

In haar stem trilde verbazing.

De Cock pakte zijn hoed van zijn knieën en legde hem naast zich op de vloer. ‘Het voor ons curieuze feit doet zich voor, dat beide vermoorde mannen in hun agenda uw telefoonnummer hadden genoteerd.’ Hij glimlachte verontschuldigend. ‘Het is heel goed mogelijk dat u ons daarvoor een heel plausibele verklaring kunt geven.’

Met haar hoofd in de nek vroeg ze: ‘Wie zijn die mannen?’

De Cock aarzelde even en keek haar scherp aan.

‘Jan-Willem Hoffmann en Alexander Peetersen.’

Estella de Beaumonde reageerde onmiddellijk.

‘Beiden patiënten van mijn man.’

‘U herkent de namen?’

Ze knikte overtuigend.

‘Geen twijfel mogelijk. Ik ken al de namen van de patiënten van mijn man.’

вернуться

8

Aantekeningen op een strafblad.