Vledder reageerde verrast.
‘Jij… jij neemt die brief wél ernstig.’
De Cock stak een vinger omhoog.
‘Zij nam hem ernstig.’
Vledder trok zijn wenkbrauwen samen.
‘Je wilt zeggen dat zij gegronde redenen heeft om de waarschuwing in de brief niet als een grap te beschouwen.’
De Cock keek hem vriendelijk grijnzend aan.
‘Die schaarse momenten van helderheid, Dick… die waardeer ik zo in je.’
‘Barst.’
Nog nukkig en grommend stapte Vledder voor een lachende De Cock het politiebureau aan de Warmoesstraat binnen. Meindert Post hing met zijn lichaam over de balie geleund. Zijn gezicht leek een donderwolk. Toen hij De Cock in het oog kreeg, begon hij te brullen: ‘Man… waar zat je? Jij bent ook altijd weg. Iedereen loopt om je te schreeuwen.’
De Cock stapte bedaard op hem toe.
‘Wat is er dan?’
‘Ze hebben uit het water van de Oude Waal een man opgevist.’
‘En?’
‘Ze zeggen dat jij hem zoekt.’
Het duurde even voor het tot De Cock doordrong. Toen sloeg hij een hand voor zijn ogen. Pas na enkele seconden spreidde hij zijn vingers, keek naar het gezicht van de wachtcommandant en hijgde. ‘Rooie Bakker.’
12
De Cock sprong behendig vanaf de wallenkant op de kop van een oude schuit en liep door het gangboord naar achteren. Vledder volgde hem. Op de achterplecht lag het lijk van een man. Goor grachtenwater sijpelde uit zijn kleren, vormde kronkelende riviertjes op het dek. Achter het lijk stonden twee broeders van de Geneeskundige Dienst met een opgeheven brancard. Een jonge diender stapte naar hem toe.
‘Een bewoner van deze schuit zag hem drijven. Ik heb toen de Geneeskundige Dienst gewaarschuwd. Die hebben hem uit het water gevist. Er was nogal belangstelling van het publiek en een man zei: “Waarschuw rechercheur De Cock, die loopt naar die vent te zoeken.”’
‘Wat was dat voor een man?’
De diender trok zijn schouders op.
‘Ik ben in de drukte vergeten zijn naam te noteren. Hij was ook zo weer weg.’
‘Hoe zag hij eruit?’
‘Een iel mannetje met een muizensmoeltje.’
De Cock glimlachte.
‘Dan vind ik hem wel.’
Hij hurkte bij de dode neer. Het was Rooie Bakker, zonder twijfel. Hij was duidelijk herkenbaar. Het vuile grachtenwater had zijn gelaat nauwelijks aangetast. De Cock knoopte de overjas van de dode los. Daarna trok hij het colbert aan een van de revers iets open. In het witte overhemd zaten drie donkerrode bloedvlekken, bij elkaar, in een groepje rond het hart.
Vledder hurkte naast hem neer.
Vermoord,’ hijgde hij. ‘Net als de anderen.’
De Cock knikte traag. Een moe gevoel van onmacht overviel hem. Hoe vaak zou de moordenaar nog toeslaan? Hoeveel doden zou hij nog moeten aanschouwen voor hij hem eindelijk had gevonden? Hij kwam langzaam overeind. Zijn knieën kraakten.
‘Is de lijkschouwer al geweest?’
De jonge diender knikte en raadpleegde zijn boekje.
‘Het was een vreemd oud manneke, dokter Den Koninghe. Hij zei dat de man dood was.’
De Cock schonk hem een wrange grijns. ‘Bedankt.’
Hij wenkte de broeders. Breng hem naar het sectielokaal.’
De mannen knikten als een tweeling, legden de brancard naast de dode neer, schoven hem bekwaam op het bruine canvas en sjorden hem vast. Wiegend droegen ze hem door het gangboord naar de ambulancewagen op de Oude Waal.
De Cock keek hen na. Rooie Bakker was een rat. Een van de vele ratten die in de Amsterdamse misdaadjungle aan de kost probeerden te komen. Hij zuchtte, wreef met een vlakke hand over zijn gezicht. Zo’n dood had hij Rooie Bakker niet gegund. Wat gebogen liep hij achter Vledder naar de wallenkant. Soms was hij geneigd zelfs van ratten te houden.
Vledder wees naar de wegrijdende ambulancewagen.
‘Zal ik meegaan naat het sectielokaal?’
De Cock knikte.
‘Laat hem ontkleden en neem al zijn bezittingen mee. Denk om zijn agenda en kijk of ook hij een plattegrond van Amsterdan bij zich heeft.’
‘En dan?’
‘Dan ga je met je spulletjes naar de Kit en vraag je of Fred Prins met je meegaat. Misschien kun je nog een paar rechercheurs charteren.’
‘Waarvoor?’
De Cock wees om zich heen.
‘Om te zoeken. Onze moordenaar lijkt mij niet het type om lang met een lijk rond te zeulen. Dat is volgens mij ook niet gebeurd. Rooie Bakker moet hier ergens in de buurt zijn neergeschoten en daarna in het water zijn gegooid. Ik schat dat de hulzen hier ergens aan de wallenkant liggen. En als je die hebt gevonden, dan doe je in de omgeving van de vindplaats een buurtonderzoek. Of men iets heeft gezien… knallen heeft gehoord.’
Vledder knikte begrijpend.
‘En jij?’
‘Ik ga naar Lowietje.’
Vledder keek demonstratief op zijn horloge. ‘Het is te vroeg voor cognac.’
De Cock keek hem aan. Secondenlang. Op zijn gezicht lag een droevige trek. Zonder iets te zeggen draaide hij zich om en slenterde de Oude Waal af.
Smalle Lowietje streek met zijn handen over zijn vest. Hij keek somber.
‘Ik kwam net van mijn oude moeder aan de Kalkmarkt en zag hoe ze hem uit de Oude Waal opvisten.’
‘En toen heb je tegen die diender gezegd dat ik belangstelling voor hem had.’
De Smalle keek hem bezorgd aan.
‘Dat is toch zo?’
De Cock knikte bemoedigend.
‘Ik had hem nodig als getuige in een moordzaak.’
‘En nu is hij dood.’
‘Vermoord… drie kogels in zijn borstkast.’
De caféhouder snoof.
‘Ze vallen als kegeltjes tegenwoordig.’
De Cock verschoof iets op zijn kruk.
‘Vind je het vreemd?’
Smalle Lowietje schudde bedaard het hoofd.
‘Rooie Bakker heeft in zijn leven een heel legertje vijanden gekweekt. Daar was hij voortdurend mee bezig. Hij heeft heel wat mensen angstige uren bezorgd. Dat doe je op den duur niet ongestraft. Er is er altijd wel eentje die het niet langer pikt.’
De Cock staarde voor zich uit.
‘Jij zei toch dat hij binnenkort een geweldige klapper zou maken?’ De Smalle knikte overtuigend.
‘Dat hoorde ik van Zwarte Jopie. Hij had een goudmijntje aangeboord. Het mannetje moest alleen nog even over de brug komen.’ De Cock grijnsde vals.
‘Misschien kwam hij wel over de brug… de brug over de Oude Waal… een pistool in de hand.’ Hij kauwde nadenkend op zijn onderlip. ‘Zit Zwarte Jopie nog steeds in de Oude Kennissteeg?’ Smalle Lowietje strekte zijn arm.
‘Naast het pandje van Brabantse Gonny. Boven. Je moet dat blauwe stoepje hebben met dat smalle deurtje. Ik denk wel dat ze nu thuis is.’
‘Weet ze het al?’
Lowietje trok zijn schouders op.
‘Misschien… misschien hebben ze het haar al verteld.’
De Cock liet zich van zijn kruk glijden.
‘Hoe groot was de liefde tussen die twee?’
Smalle Lowietje keek mistroostig.
‘Wat heet “liefde” bij die gasten?’
De Cock hees zijn negentig kilo het gammele trapje op. De wat vermolmde treden kreunden onder zijn gewicht. Hij klopte niet aan, maar stapte brutaal naar binnen.
Zwarte Jopie zat in haar peignoir voor een gaskacheltje met acht staven. Ze leek door zijn komst niet in het minst geschokt. Met een brede glimlach om haar lippen keek ze naar De Cock op. ‘Kom je als stille[9] of als klant?’