Выбрать главу

‘Heb je je tent al gesloten?’

Smalle Lowietje schudde gehaast het hoofd. Hij leek wat nerneus, gespannen. Hij zag bleek en op zijn wangen trilde een zenuwtrek. ‘Kareltje staat even achter de tap.’

‘Je hebt je losgescheurd?’

Smalle Lowietje knikte.

‘Ik kon niet langer wachten. Het kriebelde van binnen. Ik ben gauw door de Heintje Hoeksteeg gekomen. Dan wip je hier zo naar binnen. De wachtcommandant beneden zei dat je er nog was.’

De Cock keek hem onderzoekend aan.

‘Is er wat, Lowie? Je ziet bleek.’

De caféhouder zakte zuchtend op een stoel.

‘Ik wil er niets mee te maken hebben. Daarom kom ik. Begrijp je? Ingeval er iets gebeurt.’

‘Wat gebeurt?’

De Smalle trok geprikkeld zijn schouders op.

‘Dat weet ik niet. Ik had het je vanmiddag al moeten zeggen, maar door al die consternatie rond de dood van Rooie Bakker is het mij ontschoten.’

‘Wat?’

Smalle Lowietje verschoof iets op zijn stoel.

‘Er waren klanten in mijn zaak… meissies van de vlakte… jongens uit de penoze. Ze hebben die vent gezien en gehoord wat hij zei.’

‘Wat voor een vent?’

Op het smoeltje van Smalle Lowietje kwam een smartelijke trek. ‘Die vent gisteren, die pistolen wilde kopen.’

‘Pistolen?’

‘Nou ja, pistolen of revolvers. Dat kon hem niet schelen. Hij had er elf nodig.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

‘Elf,’ riep hij verrast.

Smalle Lowietje gebaarde hulpeloos.

‘Het is krankjorum… ik weet het. Ik ben er ook niet op ingegaan.’

De Cock pakte er een stoel bij en ging tegenover hem zitten.

‘Je hebt hem doorgestuurd… naar de Blauwe… Max Doppie… Pistolen Henkie?’

De caféhouder schudde fel het hoofd.

‘Ik heb hem niet doorgestuurd. Geloof me, De Cock, ik wil echt wel eens wat rommelen, maar voor deze handel voelde ik niets.’

‘Heeft hij zijn wapens gekregen?’

De kleine caféhouder antwoordde niet. Hij draaide zijn hoofd iets weg en ontweek de blik van De Cock. Deze schoof zijn stoel dichter naar hem toe.

‘Heeft hij ze gekregen?’ herhaalde hij feller.

Smalle Lowietje zuchtte diep.

‘Ik weet het niet. Echt niet. Maar ik denk van wel. Zie je, die vent was bereid er een hoop geld voor te geven en dan zijn er altijd wel…’

De Cock perste zijn lippen op elkaar en onderbrak hem.

‘Wat was het voor een vent? Hoe oud was hij?’

Smalle Lowietje keek naar hem op.

‘Een man van een jaar of vijftig. Misschien nog wat ouder. Een lange schrale man. Het type van een oude aristocraat, piekfijn in de kleren, mooi grijs haar en een hete aardappel in de keel.’

De Cock sloeg zijn handen voor zijn ogen.

‘De lange schrale man,’ sprak hij toonloos.

Secondenlang leek hij verkrampt, terneergeslagen, toen sprong hij wild overeind en schoof de stoel weg. Hij zwaaide breed naar Smalle Lowietje.

‘Ga terug naar je tent,’ gebood hij, ‘en probeer er achter te komen of… en zo ja… door wie de elf pistolen uiteindelijk zijn geleverd.’ De caféhouder trok een benauwd gezicht.

‘Denk aan mijn klandizie,’ riep hij angstig.

De Cock keek hem glimlachend aan.

‘Oké, Lowie,’ sprak hij vriendelijk. ‘Ik begrijp het. Ik wil je niet in moeilijkheden brengen.’

Hij begeleidde de caféhouder tot aan de deur en wendde zich toen tot Vledder. ‘Bel mevrouw Van Breevoorde.’

‘Wie is dat?’

De Cock schudde bedroefd het hoofd. ‘Dat is de moeder van Estella in Bloemendaal. Ik wil weten of alles in orde is.’

Vledder greep het telefoonboek en De Cock begon door de recherchekamer te stappen. Het raderwerk van zijn hersenen draaide op volle toeren. Ergens was een samenhang, ergens paste alles ineen… als een legpuzzel. In zijn slentergang dreunde hij voort… tien meter heen… tien meter terug. De wereld om hem heen vervaagde. Vledder stuitte zijn gang.

‘Er wordt niet opgenomen.’

Het gezicht van De Cock versomberde.

‘Bel de politie in Bloemendaal en vraag of ze even langs het huis willen rijden. Misschien is er iets met de telefoon.’

Vledder pakte de politie-almanak en De Cock stapte door. Gespannen, minder mechanisch. Hij hoorde in de verte de stem van Vledder en merkte dat er iets haperde. Hij bleef staan en keek naar zijn collega op.

Vledder hield zijn hand op de hoorn.

‘Ze eh… ze vragen in Bloemendaal waarom wij interesse hebben.’

‘Zeg maar dat wij eh… dat wij bang zijn dat er iets met haar is gebeurd.’

De Cock keek scherp toe en zag hoe het gezicht van Vledder verbleekte.

‘Wat is er?’

Vledder legde de hoorn weer op het toestel.

‘Ze hebben Estella gevonden. Na een anonieme tip. Nog geen halfuur geleden.’

‘Waar?’

‘In de duinen bij Bloemendaal. Aan de Zeeweg.’

‘En?’

‘Vermoord.’

14

De klok in de grote recherchekamer van het politiebureau in de Warmoesstraat wees halftwaalf. De schok die het bericht van Estella’s dood had gebracht, trilde nog na. Vledder zat triest, wat verloren, achter zijn bureau en De Cock vroeg zich af of hij de waarschuwingen die Estella had ontvangen, niet ernstiger had moeten opvatten, of hij er niet beter aan had gedaan de politie in Bloemendaal eerder in kennis te stellen.

Hij trok zijn schouders op. Het had vermoedelijk nauwelijks enig effect gesorteerd. Wat had men kunnen doen? Estella continu bewaken? Op basis waarvan? Een waarschuwing… van wie… waarvoor?

Hij zette de gedachte van zich af en liep naar Vledder.

‘Neem een wagen en ga naar de politie in Bloemendaal. Kijk wie de zaak behandelt en noteer alle omstandigheden waaronder Estella de dood vond. Vertel van de waarschuwingen die ze had ontvangen, maar zeg niets over ons eigen onderzoek. Begrijp je? Niets over Jan-Willem Hoffmann, Alexander Peetersen en Rooie Bakker.’

Vledder keek hem bedenkelijk aan.

‘Hoe moet ik dan ons bezoek vanmorgen aan Estella de Beaumonde verklaren?’

De Cock streek nadenkend met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Zeg maar dat zij ons had gebeld over die eerste brief die zij had ontvangen en dat wij heel beleefd naar haar hebben geluisterd, maar de waarschuwing niet al te ernstig hebben opgevat. Men zal daar begrip voor hebben.’ Hij pauzeerde even, wreef zich met een pijnlijk gezicht achter in de nek. ‘Zorg er in ieder geval voor dat ze vannacht niet meer naar Amsterdam komen om haar woning aan de Keizersgracht te doorzoeken.’

Vledder grinnikte vreugdeloos.

‘Hoe moet ik dat doen?’

De Cock raakte wat geïrriteerd.

‘Dat kan mij niet schelen. Bedenk wat. Prik desnoods al hun banden lek.’

Vledder keek argwanend naar hem op.

‘Wat ga jij dan doen?’

De Cock stapte naar de kapstok.

‘Ik ga naar Handige Henkie… kijken of hij zijn gereedschap nog in het vet heeft liggen.’

De ex-inbreker keek De Cock schattend aan.

‘Ik heb ze niet weggegooid. Als je dat bedoelt?’

De Cock grinnikte. ‘Dat bedoel ik. En ik wil dat je ze weer uit het vet haalt.’

‘Waarvoor?’

De Cock maakte een nonchalant gebaar. ‘Om een kast open te maken.’

‘Wat voor een kast?’

De Cock beet even op zijn onderlip. ‘Een oude brandkast. Eentje uit het begin van deze eeuw. Echt een prachtexemplaar. En voor jou een peuleschilletje.’ Hij graaide in een buitenzak van zijn colbert naar het koperen houdertje, waarin uitschuifbaar een collectie sleutelbaarden in allerlei fatsoenen. Hij had het eens, langgeleden, van Handige Henkie gekregen, toen deze onder dwang van zijn dochter voor het smalle pad der deugd koos. Hij hield het omhoog. ‘Ik heb hier altijd veel plezier van gehad, Henkie. Het heeft mij vaak geholpen om de waarheid aan het licht te brengen. Ik ben je er ook nog steeds dankbaar voor. Maar met dit ding krijg ik die kast niet open. Het heeft een pompslot. Als ik mij goed herinner jouw specialiteit.’