Выбрать главу

‘Wat is er te halen?’

De Cock schudde het hoofd. ‘Voor jou… voor jou niets.’

‘En voor jou?’

De Cock spreidde zijn handen. ‘Dat weet ik niet. Niet precies. Ik heb een flauw vermoeden. Een vaag idee. Meer niet.’ Handige Henkie tuitte zijn lippen en schudde het hoofd. ‘Ik voel er niets voor.’

De Cock keek hem strak aan. ‘Het kan verband houden met de moord op Jan-Willem Hoffmann,’ sprak hij geduldig. Hij boog zich vertrouwelijk naar voren. ‘En het zou voor Jozefien toch een mooi ding zijn als ik de ware moordenaar pakte.’

Het gezicht van Handige Henkie verstrakte. ‘Ze hadden haar toen nooit mogen arresteren. Jozefien is onschuldig. En dat is de waarheid.’

De Cock glimlachte fijntjes.

‘Als je ze niet hard kunt maken, zeggen waarheden in dit leven niet veel. Je moet over bewijzen beschikken. Zolang de moordenaar van Jan-Willem Hoffmann niet is ontmaskerd, zal men Jozefien blijven nawijzen. Mensen vergeten niet. Geloof me, zelfs jouw kleinkinderen zullen er nog de naweeën van ondervinden.’ Hij zweeg even, hoopte dat zijn woorden weerklank zouden vinden. ‘Je kunt niet weigeren, Henkie. Je moet me helpen.’

De oude inbreker liet zijn hoofd wat zakken. Hij krabde nadenkend achter het oor. Na een poosje blikte hij op. ‘Risico’s?’

‘Nauwelijks.’

‘Een pompslot?’

De Cock lachte bevrijd. ‘Voor jou… een zacht eitje.’

Het was stil op de Keizersgracht. Verderop, in de Raadhuisstraat en op de Westermarkt, reden auto’s. Vanaf de Leliegracht klonken voetstappen van een late wandelaar. Aan de wallenkant scharrelde een enkele rat. De Cock keek omhoog. De klok van de Westertoren lichtte in de nacht. Het was bijna twee uur. Boven op het bordes stond Handige Henkie. Zijn wijde regenjas hing los, beschermend om hem heen. Wat gebogen tastte hij naar een brede linnen gordel om zijn middel, waarin een keur van fijne gereedschappen. In enkele seconden had hij de deur van slot. Met een licht geoliede lap veegde hij zijn vingersporen weg en duwde de deur met zijn schouder open. Vanuit de opening wenkte hij De Cock. Toen deze binnen was, deed Henkie de deur weer achter zich op slot.

Vanuit de hal liepen ze naar de brede witmarmeren gang. Het licht van hun zaklantaarns wierp lange ovalen over de grillige guirlandes van stucwerk aan het plafond. Ze stapten de brede deur in het midden van de gang voorbij en gingen naar de draaitrap met de fraai bewerkte houten spijlen.

De deur naar het werk- en studeervertrek van de dode psychiater was niet op slot. Omzichtig slopen ze naar binnen. Handige Henkie hurkte onmiddellijk bij de oude brandkast neer. Verrast keek hij naar De Cock op.

‘Wat een schatje,’ riep hij verrukt. ‘Een beeld van een kast. Ik wist niet dat ze er nog waren. Het zijn museumstukken. Zo’n pompslot is een fraai staaltje van fijne mechanica.’

De Cock grinnikte.

‘Je moet niet lyrisch over die kast worden, je moet hem openmaken.’

Handige Henkie bekeek het ingeslagen serienummer op een koperen plaat en zocht toen in zijn brede gordel naar geschikte gereedschappen.

De Cock keek een poosje toe. Daarna liep hij naar het eiken cilinderbureau en ging eraan zitten. Hij trok de bak met patiëntenkaarten naar zich toe en zocht. Er was geen kaart van Rooie Bakker. De patiëntenkaarten van Jan-Willem Hoffmann en Alexander Peetersen lichtte hij uit de bak en bekeek ze zorgvuldig. Rechts boven aan de kaarten waren nummers en tekentjes in diverse kleuren.

De Cock kreeg het warm. Hij voelde hoe een innerlijke gloed de temperatuur van zijn lichaam deed stijgen. En plotseling wist hij het met grote zekerheid… hier, in deze kamer, lag de sleutel tot de moorden. Hij wreef met zijn vingers langs zijn boord en keek naar Handige Henkie, die een gesmoorde kreet slaakte.

‘Hij is open.’

De Cock kwam vanachter het cilinderbureau vandaan. Het leek een ceremonieel toen Handige Henkie de grendels verschoof en de deur van de brandkast openzoefde. In het licht van twee zaklantaarns zagen ze rekken, houders met honderden cassettebanden.

Handige Henkie keek naar hem op.

‘Is dat het?’

In zijn stem klonk teleurstelling en twijfel.

De Cock knikte traag.

‘Zijn ze genummerd?’

Handige Henkie trok een rek naar zich toe. Zijn vingers gleden over de houders.

‘Ze staan op nummer en op naam.’

De Cock likte aan zijn droge lippen.

‘Haal al de rekken uit de brandkast. Zet ze maar op die leren bank. Dat lijkt me het beste. Ik wil weten of er cassettebanden ontbreken.’

Handige Henkie knikte begrijpend.

‘Het moet zo te zien zijn.’

Gestaag werkten ze door. Rek voor rek, houder voor houder. En De Cock noteerde zorgvuldig.

Ze waren al bijna klaar, toen ze plotseling voetstappen in het huis hoorden. Ze kwamen uit de marmeren gang en gingen de trap op.

Handige Henkie en De Cock doofden hun lantaarns.

Het geluid van de voetstappen ging hun deur voorbij naar een trap omhoog. Er was niets heimelijks in de stap. Het klonk gewoon, resoluut, als van iemand, die op bekend terrein opereert. De Cock voelde de adem van Handige Henkie in zijn nek.

‘Wie is dat?’

‘Dat weet ik niet. Ik wist helemaal niet dat er iemand kon komen.’

Handige Henkie bromde.

‘Je bent een slechte kraker. Zoiets moet je verdomd goed voorbereiden.’

De Cock snoof.

‘Als jij vroeger nooit foutjes had gemaakt, had ik je nooit gepakt. Doe de brandkast weer normaal op slot en zorg dat je thuiskomt.’

‘En jij?’

De Cock slikte iets weg, voelde aan het pistool in zijn schouderholster.

‘Ik wil weten van wie die voetstappen zijn.’

‘Moet ik nog iemand voor je waarschuwen?’

In de stem van de inbreker klonk bezorgdheid.

De Cock schudde in het donker zijn hoofd.

‘Je bent een prachtkerel, Henkie. En dat meen ik. Ik kom je nog wel eens uitvoerig bedanken. Nu wil ik je niet langer in de waagschaal stellen. Ik kan jouw aanwezigheid hier moeilijk verklaren. Het is daarom ook beter voor mij dat je verdwijnt.’ Hij grinnikte zachtjes voor zich uit. ‘De groeten thuis. Doe wel voorzichtig en zorg dat ik er beneden weer uit kan.’

Handige Henkie gaf hem een vertrouwelijk tikje op de schouder, sloot de brandkast en sloop de kamer uit.

De Cock luisterde gespannen naar de geluiden in het huis. Pas toen hij de voetstappen van Handige Henkie buiten op de gracht hoorde, trok hij zijn pistool en ging de gang op. Rechts, aan het einde van de gang, was een trap. Voorzichtig hees hij zich aan de leuning omhoog. Een enkele tree kraakte onder zijn gewicht.

Op de tweede etage was niets te bekennen. De Cock liet zijn zaklantaarn door de gang dwalen en ontdekte een trap naar de derde verdieping. Er brandde licht. Het kroop vanonder de kier van een deur de gang op.

De Cock stopte de zaklantaarn in een zijzak van zijn colbert. Omzichtig sloop hij naderbij. Hij vatte de houten kruk en draaide die langzaam terug. En toen, met een wilde trap, schopte hij de deur open en stormde met een woeste kreet naar binnen.

In een kleine kamer, naast een eenpersoonsbed, stond een bleke jongeman in een helblauwe pyjama. Zijn mond hing slap open en zijn ogen waren groot en angstig.

De Cock borg zijn pistool weg en trok de jongeman aan zijn pyjama naar zich toe. De stof scheurde in zijn vuist, toen hij hem voor zijn gezicht tilde.

‘Wie ben jij?’

De jongeman balanceerde op zijn tenen, zijn lichaam trilde en zijn adamsappel wipte op en neer.