Het prikkelde Vledder bijzonder. Hij kende die uitstraling en wist dat De Cock de oplossing nabij was. Hij boog zich naar hem toe, trok zijn mond iets scheef en snauwde: ‘Wat moeten wij in godsnaam in Enkhuizen doen?’
De Cock schoof zijn onderlip naar voren. De felle toon was hem niet ontgaan.
Het stemde hem droevig.
‘Een vrouw bezoeken,’ sprak hij bedaard. Hij nam de enveloppe van zijn knieën en trok daaruit een patiëntenkaart.
‘Ze heet Mildrid van Vlissingen en woont in het Snouck van Loosenpark.’
Ze reden een tijdje door het stadje rond. Langs het fraaie stadhuis en de oude Dromedaris. Vledder parkeerde de wagen bij het station.
De Cock stapte uit en keek rond. Hij bewaarde dierbare herinneringen aan deze plek. Het was hier, dat hij de trein naar Amsterdam nam om zijn loopbaan bij de politie te beginnen. Hoe lang was dat alweer geleden? Hij was toen jong en vol ambities. En nu? Hij keek naar Vledder, die als een ongedurig veulen voor hem uit dartelde. Hij wierp een blik naar de zee. In de verte, zo wist hij, lag Urk, waar hij eens in de beschutting van het calvinisme zijn jeugd had doorgebracht. De gedachte maakte hem wat melancholiek. Hij draaide zich om en slenterde achter Vledder aan naar het Snouck van Loosenpark.
Ze was lief en een beetje broos. Haar blauwgroene ogen blikten verwonderd op naar de gezichten van de twee mannen voor haar. ‘Rechercheurs?’
De Cock maakte een lichte buiging.
‘Wij zijn speciaal voor u uit Amsterdam gekomen.’
Ze hield haar hoofd iets schuin en glimlachte fijntjes.
‘Is dat een eer?’
De Cock lachte beminnelijk.
‘Nauwelijks.’
Ze deed de deur verder open en liet de mannen binnen. Het kamertje zag er vriendelijk, gezellig uit met veel pluche en kant en tierelantijntjes aan de wanden. Ze wees naar stoelen met gevlochten rieten zittingen om een ronde tafel.
‘Waarmee kan ik de heren van dienst zijn.’
De Cock aarzelde. Hij wist hoe belangrijk de eerste aanzet tot een gesprek was. Hij legde de grote gele enveloppe op tafel, trok er een kaart uit en hield die omhoog.
‘Weet u wat dit is?’
Ze draaide zich half om, pakte haar brilletje van het dressoir en keek. Daarna schudde ze het hoofd.
‘Dat weet ik niet.’
De Cock las van de kaart.
‘Mildrid van Vlissingen, Snouck van Loosenpark, Enkhuizen.’ Hij keek op. ‘Dat bent u toch?’
Ze knikte.
‘Dat ben ik.’
De Cock tikte op de kaart.
‘U eh… u was, ruim vijf jaar geleden, een patiënte van dokter De Beaumonde, psychiater in Amsterdam. Dit is uw patiëntenkaart.’ Ze streek nadenkend met haar vingers over het pluchen tafelkleed. ‘Dat klopt, ik was bij hem patiënte. Een fijne man. Begrijpend. Ik had destijds wat moeilijkheden.’ Ze zette haar brilletje weer af. ‘Een kwestie van een ingeklemde emotionele belevenis. Zo noemde de dokter dat.’
De Cock keek haar aan.
‘Met andere woorden: een onaangename ervaring in het verleden, die u zelfs op latere leeftijd geestelijk niet geheel had verwerkt. En waaraan u ook niet graag herinnerd wilde worden.’ Ze reageerde niet direct, drukte met haar vlakke hand wat beverig tegen het dunne grijze haar.
‘Het eh… het was voor mij destijds een wat beschamende geschiedenis. Ik eh… ik geniet hier in Enkhuizen een zeker aanzien. Daarom wilde ik niet graag dat men hier iets van wist.’ De Cock boog zich iets naar haar toe.
‘En dat was u wel wat waard?’
Ze zuchtte diep.
‘Zonden uit het verleden zijn spoken in het heden. Het heeft mij veel geld gekost om het geheim bewaard te houden.’
‘Waarom ging u niet naar de politie?’
Ze schonk hem een trieste glimlach en schudde het hoofd. ‘Dan had ik het net zo goed van de daken kunnen schreeuwen.’
De Cock wilde fel protesteren, maar bedacht zich. Hij wilde Mildrid van Vlissingen niet treffen. Het was hem alles waard de gunstige sfeer te behouden. Hij stond van zijn stoel op en ging naast haar staan. Zachtjes legde hij zijn hand op haar hoofd. ‘Het is nu allemaal voorbij,’ sprak hij zacht, bemoedigend.
Ze keek naar hem op. Er glansden tranen in haar ogen.
‘U weet het?’
De Cock knikte traag, hield haar blik nog even vast. ‘Waarom schreef u die waarschuwingsbrieven?’
16
Vledder keek haar sprakeloos aan. Het duurde zeker een halve minuut voor er weer geluid uit zijn keel kwam.
‘U eh… u stuurde die brieven?’ stamelde hij.
Mildrid van Vlissingen knikte traag.
‘Een met de post. De andere schoof ik bij haar onder de deur.’ Vledder slikte.
‘U ging daarvoor helemaal naar Amsterdam?’
Ze vouwde haar handen en legde die voor zich op tafel.
‘Sterven,’ sprak ze plechtig, ‘is voor mij meer dan het dichtslaan van een boek dat je niet meer boeit. Ik had er nogal moeite mee. Dat heb ik ook gezegd. Ik gruw van een gewelddadige dood.’
De jonge rechercheur hapte naar adem.
‘U eh… u wist dus, dat Estella de Beaumonde zou gaan sterven?’ Er gleed een droevige glimlach om haar lippen.
‘Dat waren wij overeengekomen.’
Vledder spreidde zijn handen.
‘Wie is wij?’
Mildrid van Vlissingen ontweek Vledders blik. Ze keek schichtig omhoog naar De Cock, als zocht ze steun. Deze kwam onmiddellijk tussenbeide.
‘Het is u verboden de namen van de anderen te noemen. Is het niet?’
Ze schudde het hoofd.
‘We mogen het niet doen. Dat hebben wij elkaar bezworen. Met de hand op de Bijbel.’
De Cock knikte begrijpend.
‘U stuurde die beide waarschuwingsbrieven anoniem, omdat u voor de anderen niet wilde weten dat u er in feite niet mee akkoord ging.’
Ze maakte een hulpeloos gebaar.
‘Ik had eenmaal “ja” gezegd en ik wilde mijn woord niet breken. Ik hoopte alleen vurig dat Estella de Beaumonde niet zou komen opdagen… zodat dat verschrikkelijke niet behoefde door te gaan.’
‘Het ging door.’
Mildrid van Vlissingen antwoordde niet. Ze liet het hoofd zakken. Haar magere schouders schokten. De Cock keek vanuit de hoogte op haar neer. Door het dunne grijze haar schemerde het roze van de huid. Hij voelde een diep medelijden met deze vrouw en begreep de zielennood, waarin zij verkeerde.
‘Jullie wachtten haar op in Bloemendaal?’ Ze zwaaide met beverige handen.
‘Ik weet niets van plannen.’ Ze huilde bitter. ‘Alles was geregeld. Ik behoorde er alleen bij te zijn. Ze zeiden dat het moest. Het was een vergelding voor al het vreselijke dat Estella had gedaan. We hadden allen onder haar geleden.’ Tranen gleden over haar wangen, drupten op het pluchen tafelkleed. ‘Ik zal nooit haar ogen vergeten, die avond, groot, bruin en vol angst. Het was net alsof ze er niets van begreep. Zo keek ze. Ik had het ook nooit kunnen doen als ze die doek niet voor haar ogen hadden gebonden.’
‘U deed het.’
Mildrid van Vlissingen zuchtte diep. Het leek alsof ze zichzelf weer had teruggevonden. Met de rug van haar hand wreef ze de tranen van haar wangen. ‘Wij deden het,’ sprak ze hoofdknikkend. ‘Eén voor één. Estella de Beaumonde mocht niet langer leven, zeiden ze. En ze zeiden het allemaal.’
Er viel een stilte. De Cock keek over het kanten gordijntje voor het raam naar buiten. De bomen prijkten in pril, onvermoeid groen. Er bloeiden krokussen in de hof en een koppeltje mussen vocht kwetterend om een korstje brood. Binnen, op de marmeren schoorsteenmantel, tikte een pendule.
De Cock liet de minuten verglijden. Bewust. Met een aangeboren gevoel voor dramatiek. Toen liep hij terug naar zijn stoel en ging zitten. Voor hem lag de grote gele enveloppe. Langzaam schoof hij hem naar Mildrid van Vlissingen.
‘Hierin,’ begon hij plechtig, ‘zitten dertien patiëntenkaarten… dertien mensen. U bent een van hen en twee zijn er dood. U hebt de keuze uit tien. Een van die tien is een lange schrale man. U weet ongetwijfeld wie ik bedoel. U hoeft mij zijn naam niet te noemen.’ Hij pakte een ballpoint uit zijn borstzak en legde die bij haar neer. ‘Mijn collega en ik zullen ons omdraaien. Dan neemt u de kaarten, bekijkt de namen, en zet een kruisje op de kaart van de lange schrale man. Rechtsboven. Dat is mij genoeg. Daarna doet u de kaarten terug in de enveloppe.’