Ze keek hem strak aan. ‘En als ik het niet doe?’
De Cock trok achteloos zijn schouders op. Hij keek somber.
‘Ik leg mijn lot in uw handen. Een weigering van u zou mijn onderzoek sterk vertragen.’
Mildrid van Vlissingen pakte de enveloppe en nam er de kaarten uit.
‘Het is een edel mens. Oprecht en eerlijk. Hij was voor ons allen een grote steun.’
De Cock reageerde niet. Hij gaf Vledder een wenk. De beide mannen stonden op en draaiden zich om.
Ze liepen van het Snouck van Loosenpark terug naar het station. De Cock vatte Vledder vertrouwelijk bij de arm.
‘Ik meen dat ik je wat uitleg verschuldigd ben,’ sprak hij vriendelijk. ‘Ik begrijp best dat je vanmorgen even de smoor in had. Heel menselijk. Ik had je eerder opening van zaken kunnen geven, maar ik wilde eerst dat gesprek met Mildrid van Vlissingen afwachten. Er bestond nog altijd de mogelijkheid, dat ik het bij het verkeerde eind had.’
Vledder trok een grimas.
‘Je hebt me wel een aantal verrassingen bezorgd.’
Ze reden van het oude stationnetje weg. De Cock wees voor zich uit. ‘In het Zuiderzeemuseum aan de Wierdijk is een klein maar heel goed restaurant. Ik trakteer op een diner.’
Vledder grijnsde.
‘Een zoenmaal.’
‘Zo mag je het noemen.’
Na een reeks smalle, schilderachtige straatjes stopten ze voor het oude Peperhuis, een voormalig pakhuis van de Verenigde Oostindische Compagnie. De Cock stapte uit en keek omhoog naar de sierlijke dubbele trapgevel.
Vledder kwam naast hem staan. Hij had weinig oog voor de prachtige architectuur uit de zeventiende eeuw.
‘Waarom Mildrid van Vlissingen?’
De Cock antwoordde niet. Hij liep het restaurant binnen en zocht een beschut plaatsje aan een tafel bij het raam. De gele enveloppe legde hij naast zich neer.
Vledder kwam bij hem zitten. Pas toen de ober de glazen cognac had gebracht en De Cock kritisch had geproefd, spreidde hij zijn handen.
‘Wij zijn bij het begin van dit onderzoek,’ begon hij, ‘een beetje om de tuin geleid door de emotionele bindingen, die Jozefien ter Haar met de slachtoffers had. Het leidde zelfs tot haar arrestatie. Ik moet je eerlijk bekennen, dat het ook bij mij even heeft geduurd voor ik overtuigd was dat haar relaties tot de mannen met de hele zaak niets van doen hadden. Het enige belangrijke aanknopingspunt was het gemeenschappelijk telefoonnummer in de agenda’s van de slachtoffers… het telefoonnummer van de psychiater Charles Paul de Beaumonde. Maar die man was dood… al vijf jaar. Ik weet niet waar hij uiteindelijk terecht is gekomen… in de hemel of in de hel… maar uit beide windstreken heb ik nog nooit een moordenaar zien komen.’
Vledder lachte luid.
‘Hoe het ook zij… de slachtoffers hadden door dat telefoonnummer een relatie met dat huis aan de Keizersgracht.’
De Cock stak zijn wijsvinger omhoog.
‘Precies. De vraag was… met wie… in leven? De enige die voor die relatie in aanmerking kwam, was Estella de Beaumonde, de nog jonge weduwe van de psychiater. Zij had het telefoonnummer nog steeds in gebruik.’ Hij zweeg even, nam een slok van zijn cognac. ‘De tweede belangrijke vraag was: Wát verschafte de moordenaar of moordenares zoveel macht over de slachtoffers, dat zij eenvoudig, door middel van een aangekruiste plattegrond van Amsterdam, naar een ontmoetingspunt konden worden gedirigeerd? Het enige zinnige antwoord dat ik kon bedenken was chantage. Maar waarmee werden de slachtoffers dan gechanteerd?’ Hij stak zijn vinger naar Vledder uit. ‘Jij bracht mij voor het eerst op het idee. Jij vertelde, dat de oude psychiater De Beaumonde bij zijn therapie gebruik maakte van hypnose om zogenaamde ingeklemde emotionele belevenissen aan de oppervlakte te brengen. Toen ik van Estella vernam dat haar overleden man de brandkast in zijn studeer-werkkamer de doos van Pandora noemde, begreep ik waar de psychiater de geheimen van zijn patiënten bewaarde.’
‘In de oude brandkast.’
De Cock staarde even voor zich uit.
‘Dokter De Beaumonde was in ieder geval een man met gevoel voor humor. De omschrijving “doos van Pandora” vond ik zeer treffend. Hij borg er alle ellende, kwalen en narigheid van zijn patiënten in op.’
Vledder knikte begrijpend.
‘De vertrouwelijke mededelingen, tijdens een consult, al dan niet onder hypnose, door de patiënten aan de psychiater gedaan.’
De Cock nam nog een slok van zijn cognac.
‘Ik vroeg mij af welke geheimen de brandkast bevatte… van wie… en hoe de oude dokter ze had gerangschikt.’
Vledder grinnikte.
‘Daarom moest die brandkast open.’
De Cock wreef achter zijn oor.
‘Het was een bijzondere ervaring om met Handige Henkie op het krakerspad te gaan. Hij streelde de oude kast of het een vriendin was en in een paar minuten zoefde de zware deur open.’
‘Wat zat er in?’
‘Cassettebanden. Rekken vol cassettebanden.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen. ‘Cassettebanden.’
De Cock knikte.
‘Opnamen van gesprekken die de dokter met zijn patiënten had. Ik denk dat hij die banden later afluisterde om tot een aanvaardbare therapie te komen.’
‘Je hebt die banden niet meegenomen?’
De Cock schudde het hoofd. ‘Ik heb ze rustig in de brandkast gelaten. Ik heb alleen vastgesteld welke banden er ontbraken.’
Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Kon dat?’
De Cock knikte. ‘Aan de hand van de patiëntenkaarten. Uit alles bleek dat dokter De Beaumonde een zorgvuldig man is geweest. Daarom ging ik ervan uit, dat van elke patiënt in de kaartenbak ook een of meer cassettebanden moesten zijn.’
‘En?’
‘Dat klopte. Van elke patiënt in de kaartenbak waren er cassettebanden. Met uitzondering van dertien.’
‘Dertien?’
‘Ja, ik hield uit de patiëntenbak dertien kaarten over, waarvan in de brandkast geen cassettebanden aanwezig waren.’
Vledder wees naar de gele enveloppe. ‘Die dertien?’
De Cock zuchtte. ‘Waarvan twee doden: Jan-Willem Hoffmann en Alexander Peetersen. Blijven over: elf patiënten.’
Vledder hijgde. ‘En een lange schrale man, die bij Smalle Lowietje naar elf wapens vroeg.’
De Cock knikte langzaam. ‘En Estella de Beaumonde, op wie in de duinen bij Bloemendaal elf maal werd geschoten.’
De ober bracht de soep. Een tijdlang aten ze zwijgend.
Plotseling keek Vledder op.
‘Waarom ging je eerst naar Mildrid van Vlissingen?’
De Cock legde zijn lepel even neer.
‘De eerste waarschuwingsbrief die Estella had ontvangen, droeg het poststempel van Enkhuizen. En van de elf was er maar één die in Enkhuizen woonde: Mildrid van Vlissingen.’
Vledder schudde lachend het hoofd.
‘Zo simpel is recherchewerk.’
Het diner was voortreffelijk klaargemaakt. Toen de rechercheurs voldaan hun stoelen wat achteruit schoven en de ober had afgeruimd, pakte Vledder de grote gele enveloppe.
‘Eens zien wie de lange schrale man is.’
Hij pakte de kaarten in de hand. Ineens verbleekte hij.
De Cock keek hem gespannen aan.
‘Wat is er?’
‘Ze heeft ons belazerd.’
‘Wie?’
‘Mildrid van Vlissingen… ze heeft op alle kaarten rechtsboven een kruisje gezet.’