‘Ook hij zou zeggen dat hij voortaan niet meer zou betalen en dat ook de andere leden van de groep dat niet meer zouden doen?’
‘Precies. Dat was het plan. Alexander Peetersen wilde dat ik met hem meeging naar het ontmoetingspunt, maar ik was bang dat Estella dan niet zou komen opdagen. We kwamen overeen, dat Alexander eerst alleen naar het ontmoetingspunt zou gaan en dat ik hem na enkele minuten zou volgen.’
‘Vanuit Lotus, het Chinese restuarant.’
‘Dat was dichtbij.’
‘Wat gebeurde?’
Frederik van Dendermonde aarzelde. Het leek alsof het hem moeite kostte verder te gaan. Hij slikte.
‘Toen Alex ongeveer tien minuten weg was, verliet ik het restaurant en liep van de Binnen Bantammerstraat naar de Geldersekade en vandaar via de Nieuwe Ridderstraat naar de Lastageweg.’ Hij zweeg even. Hij zag bleek. ‘Ik zag ze voor mij staan. Op een open plek. Ik was nog geen tien meter van hen vandaan. Ik zag alles duidelijk in het licht van een hoge lantaarnpaal. Plotseling nam Estella een revolver uit haar tasje en schoot op Alex. Het waren drie doffe knallen. Alex zakte ineen. Het gebeurde zo snel, zo onverwachts, dat ik niet kon reageren. Ik was verlamd. Mijn benen weigerden. Als aan de grond genageld bleef ik staan en zag Estella vluchten.’ Hij streek met zijn hand langs zijn ogen. ‘Ik ben nog nooit in mijn leven zo geschokt geweest.’
De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Toen u weer wat tot uzelf kwam, bedacht u dat Estella moest sterven?’
De lange schrale man knikte traag.
‘Ik besloot het voor te stellen aan de groep.’
‘Waarom ging u niet naar de politie? U was ooggetuige. Met uw verklaring zou de zaak snel zijn geklaard.’
Frederik van Dendermonde spreidde zijn handen.
‘Ik ben jurist,’ sprak hij somber. ‘Ik oefen het beroep niet uit, maar ik heb wel de titel van meester in de rechten. Misschien zou ik daarom in het recht moeten geloven.’ Hij schudde triest het hoofd. ‘Ik mis daarvoor het geloof en het vertrouwen.’
De Cock blikte naar hem op.
‘Ik ben politieman… al meer dan dertig jaar. Ik heb het geloof en het vertrouwen… nog steeds.’
Frederik van Dendermonde zuchtte omstandig.
‘Dan bent u een benijdenswaardig mens.’ Het klonk wat schamper. ‘Maar wat kunt u doen? U kunt slechts de waarheid aan het licht brengen. Meer niet. Wat anderen met die waarheid doen, onttrekt zich aan uw gezag. De officier van justitie heeft het recht om te seponeren… om zaken niet te vervolgen. Anders gezegd: in de prullenbak te laten verdwijnen. En van dat recht maakt hij driftig gebruik.’ Hij stak een arm omhoog. ‘Leden van de rechterlijke macht, ze komen nauwelijks meer tot een rechtvaardig vonnis.’ Hij glimlachte smalend. ‘En van de executie, de tenuitvoerlegging van de straffen die nog worden gegeven, komt vrijwel niets terecht. Onze huidige gevangenissen en inrichtingen lijken meer op bioscopen met een doorlopende voorstelling, de gevangenen lopen naar believen in en uit.’
De Cock lachte niet. Het betoog van de lange schrale man deed hem pijn. Een moment overdacht hij om met hem in debat te gaan. Het leek hem zinloos. Hij boog zich naar hem toe.
‘Daarom besloot u met de anderen het recht in eigen hand te nemen?’
Frederik van Dendermonde keek naar hem op. ‘Zo besloten wij,’ sprak hij simpel.
‘U verwierf voor u en de anderen elf wapens en wachtte Estella de Beaumonde in Bloemendaal op.’
‘Inderdaad.’
‘U bracht Estella naar de duinen, bond haar vast aan een boom en ieder van u loste een schot op haar.’
Frederik van Dendermonde liet zijn hoofd zakken. ‘Eenieder van ons wilde aan de executie zijn of haar deel hebben.’
‘En de wapens?’
‘Die heb ik na de executie weer verzameld en in de Noordzee laten gooien.’
De Cock stond op. Het verhoor van Frederik van Dendermonde had veel van zijn geestkracht gevergd. Hij liep wat heen en weer om een dof gevoel uit zijn hersenen te verdrijven. Bij het mededelingenbord, voor een haastig opgeprikt opsporingsbericht met de foto van een ontsnapte gevangene, bleef hij staan. Pas na een poosje draaide hij zich om. Zijn gezicht stond strak en vertoonde vrijwel geen expressie.
‘Heer Van Dendermonde… u kunt gaan. U moet zich wel elk moment voor mij ter beschikking houden. Ik heb namelijk nog een verrassing voor u in petto.’
‘Een aangename?’
De Cock schudde traag het hoofd. ‘Ik vrees van niet.’
19
Toen Frederik van Dendermonde was vertrokken, zakte De Cock terug op zijn stoel. Hij leunde wat achterover en tilde met een van pijn vertrokken gezicht zijn benen op het bureau. Hij zag er moe uit, afgetobd. De strijd tegen de misdaad werd met het klimmen van de jaren steeds gecompliceerder. Er was veel onbegrip en wantrouwen jegens het gezag… het gezag dat hij vertegenwoordigde en in stand hield.
Vledder kwam bij hem zitten.
‘En hiermee is alles opgelost,’ lachte hij bevrijd. ‘Estella de Beaumonde pleegde chantage op dertien voormalige patiënten van haar man. Toen de patiënten opstandig werden en niet meer wensten te betalen, schoot ze, duidelijk om de anderen angst in te boezemen, de rebellen neer.’
De Cock knikte.
‘Het werkte averechts. De patiënten sloten zich nauwer aaneen, veroordeelden Estella ter dood en voltrokken het vonnis gezamenlijk in de duinen bij Bloemendaal.’
Vledder gebaarde weids.
‘Rest ons nog de namen van Frederik van Dendermonde, Mildrid van Vlissingen en de negen anderen aan de politie in Bloemendaal te melden en de zaak is rond.’
De Cock grijnsde.
‘Fini… afgelopen… het doek is gevallen.’
Het klonk cynisch, spottend.
Vledder reageerde verbaasd.
‘Wat wil je dan nog?’
De Cock haalde zijn benen van het bureau en stond op. Hij legde vertrouwelijk zijn hand op de schouder van zijn collega. ‘Jij bent altijd een enorme steun voor mij geweest, Dick,’ sprak hij gedragen. ‘Ook in deze zaak. Ik ben je daar uiterst dankbaar voor.’
Vledder trok een grimas.
‘Doe niet zo dramatisch.’
De Cock schudde het hoofd.
‘Ik meen het serieus, Dick. Ik hoop ook nu weer op je te kunnen rekenen.’
De toon van De Cock prikkelde Vledder.
‘Natuurlijk kun je op mij rekenen,’ reageerde hij fel. ‘Dat is toch helemaal geen punt.’
De Cock wreef nadenkend over zijn kin.
‘Ik verdwijn een dag. Hooguit twee dagen. En in die tussentijd ben ik voor niemand te bereiken. Als er iemand naar mij vraagt, bijvoorbeeld de commissaris of die luitjes uit Bloemendaal, dan verzin je maar wat.’ Hij pakte de grote gele enveloppe van zijn bureau en hield die omhoog. ‘De dertien namen zijn alleen mij bekend. Begrijp je? Jij kent ze niet. Ik wil niet dat ze nu al aan Bloemendaal bekend worden gemaakt.’ Hij liep met de enveloppe onder zijn arm naar de kapstok. De vermoeide trek was van zijn gezicht verdwenen. Om zijn lippen speelde een milde glimlach. ‘En maak je verder geen zorgen. Ik neem wel contact met je op.’
Vledder liep hem verbaasd na.
‘Wat ga je doen?’
Bij de deur draaide De Cock zich om.
‘Een moord uitlokken.’
Precies achtenveertig uur later was rechercheur De Cock in de Warmoesstraat, in de recherchekamer terug. Hij leek nerveus, gespannen. Haastig liep hij op Vledder toe.
‘Zijn er nog moeilijkheden geweest?’
De jonge rechercheur schudde het hoofd.
‘Nauwelijks.’
‘Heb je gedaan wat ik je heb gezegd?’
‘Ja… ik heb alles… ook de vier wagens die je had gevraagd. Geloof me, dat gaf me nog de grootste moeite.’
‘Staan ze al opgesteld?’
Vledder wees naar een kaart op zijn bureau.
‘Hier op de parkeerplaats aan de Oosterdokskade bij het oude opleidingsschip Pollux. Precies, zoals jij het wilde. In een carré, tussen de andere wagens in en met de koplampen op het midden gericht.’