Vledder knikte begrijpend en liep naar de Volkswagen. De Cock keek hem na tot het rode achterlicht in de avondnevel was opgelost. Minutenlang bleef hij in gedachten staan. Toen schoof hij zijn hoed naar voren en stapte door de modder weg. Moord, bedacht hij, is maar een triest bedrijf.
Vledder las hardop. Het geluid van zijn stem resoneerde tegen de kale wanden van de recherchekamer. ‘Alexander Peetersen, met dubbel ee, oud tweeënveertig jaar, van beroep accountant, wonende Koningin Emmalaan 372 in Amsterdam.’ Hij vouwde het rijbewijs dicht en veranderde van toon. ‘Dat is hem wel. Dezelfde naam staat ook in zijn Nederlandse paspoort. Op de foto’s ziet hij er wel een paar jaar jonger uit, maar de gelaatstrekken zijn toch duidelijk herkenbaar.’
Hij liep naar de tafel tegen de muur waar hij al de bezittingen van het slachtoffer had uitgestald en legde het rijbewijs daarbij. De Cock voelde zich moe en verlangde naar zijn bed. ‘Staan er nog stempels achter in het paspoort?’
Vledder pakte het document op en bladerde het door. ‘Er zijn een paar grensoverschrijdingen. Stempels van de douane op Schiphol. Hij ging blijkbaar vaak naar Engeland.’
‘Had hij geld bij zich?’
‘Ruim vijfhonderd gulden in een portefeuille en dan nog wat kleingeld in een portemonnee.’
‘We kunnen roof als motief dus wel laten vallen.’
Vledder reageerde bevestigend. ‘Het lijkt in de verste verte niet op roofmoord. Er is, zo te zien, niets van hem weggenomen. Hij had ook nog een zware gouden sigarettenkoker en een gouden aansteker bij zich. Aan de pink en de ringvinger van zijn linkerhand droeg hij witgouden ringen met indrukwekkende briljanten. Ze waren gemakkelijk te verwijderen. Ik denk, dat wijlen de heer Peetersen sinds de aanschaf van de ringen wat is vermagerd. Ik had er niet de minste moeite mee. Ze gleden zo van zijn vingers.’ Hij zweeg even en staarde peinzend voor zich uit. ‘Als junkies hem hadden overvallen…’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘Het is voor ons maar een geluk dat hij zo gauw werd gevonden.’
De Cock knikte instemmend. ‘Dan hadden we nog dieper in de ellende gezeten,’ sprak hij somber. ‘Waren er nog andere bezittingen?’
De jonge rechercheur schudde het hoofd. ‘Geen voorwerpen meer van waarde. Wel een stelletje creditcards. Onder andere van American Express en van Diners Club.’
‘Een man van de wereld.’
Vledder grijnsde. ‘Met vermoedelijk een inkomen waar Jan Modaal alleen maar van droomt.’
De Cock kwam achter zijn bureau vandaan. ‘Jan Modaal leeft nog,’ reageerde hij strak. ‘Had de heer Peetersen nog een agenda bij zich?’
Vledder knikte. ‘Zelfs een zeer fraaie agenda. In leer met gouden initialen. Maar er staat vrijwel niets in. Geen enkele notitie. Wel een reeks telefoonnummers.’
‘Is hij getrouwd?’
Vledder haalde zijn schouders op.
‘Dat is uit niets op te maken. Geen foto’s. Ook niet van kinderen. We moeten morgen maar bij het bevolkingsregister informeren. Of we moeten nu nog even naar de Koningin Emmalaan rijden om te zien of daar een vrouw zit.’
De Cock schudde het hoofd. ‘Laten we daar maar mee wachten. Het is midden in de nacht.’ Hij slenterde naar de tafel en liet zijn blik over de voorwerpen en bescheiden dwalen. Hij wees naar een samengevouwen plattegrond van Amsterdam. ‘Had hij dat ook bij zich?’
‘Ja, die zat in een buitenzak van zijn colbert. Hij is een beetje nat geworden door de plas waarin hij lag.’
De Cock plukte aan zijn onderlip.
‘Is Peetersen een Amsterdammer?’
‘Hij is volgens zijn paspoort in Amsterdam geboren.’
De Cock pakte de kaart op. ‘Wat doet een Amsterdammer met een plattegrond van Amsterdam?’ Hij vouwde de kaart geheel open en spreidde hem op de tafel uit. Ineens boog hij zich scherp naar voren. ‘Kijk,’ zei hij hees, ‘een kruisje.’
Vledder hijgde.
‘De plek waar hij is vermoord.’
5
Adjudant Kamphuis gooide een zware bruine enveloppe op het bureau van Vledder.
‘Is vanmorgen gebracht van de Lodewijk van Deysselstraat,’ legde hij uit. ‘Er zitten fotokopieën in van een proces-verbaal van het onderzoek.’
Vledder maakte de enveloppe open en bekeek de inhoud. Daarna schoof hij hem in de la van zijn bureau.
‘De moord op Jan-Willem Hoffmann.’
De adjudant bleef even staan.
‘Jullie zijn weer in een moordzaak verwikkeld? Ik las vanmorgen een mutatie in het rapport.’
Vledder knikte.
‘Gisteravond laat, zo om en nabij twaalf uur. Een dode man op de Lastageweg bij het tracé. Ene Alexander Peetersen… drie kogels in de hartstreek.’
‘Houdt het verband met de zaak Hoffmann?’
Vledder gebaarde met zijn handen wat in de ruimte.
‘Er zijn, dachten wij, wel punten van overeenkomst. Ik zal straks het proces-verbaal van de Lodewijk van Deysselstraat eens doornemen. Ik heb nu geen tijd. Ik moet naar de sectie.’
Adjudant Kamphuis liep weg, een stapel post onder zijn arm. De Cock keek op.
‘Hoe laat is de sectie?’
‘Kwart over tien. Dan zouden dokter Rusteloos en zijn assistent aan de Overtoom zijn.’
‘Vraag of hij naar rijst kijkt.’
Vledder keek verbaasd.
‘Rijst?’ herhaalde hij.
De Cock knikte bedaard.
‘In de maag van het slachtoffer. Het is helemaal niet denkbeeldig, dat Alexander Peetersen voor zijn dood in een Chinees restaurant in de Binnen Bantammerstraat heeft gegeten. Volgens dokter Den Koninghe leefde hij nog om tien uur. Hij kan tussen zes en acht uur hebben gedineerd. Mogelijk nog iets later. Het voedsel in de maag is dan nog niet verteerd en herkenbaar.’
De blik van de jonge rechercheur verhelderde.
‘Als hij rijst in zijn maag heeft,’ riep hij enthousiast, ‘zouden wij met foto’s van de dode Alexander Peetersen langs de diverse Chinese restaurants in de omgeving kunnen gaan met de vraag of er iemand in zijn gezelschap was.’
De Cock stak een vinger naar Vledder uit.
‘Heel goed. Peetersen kan natuurlijk in plaats van nasi goreng bami goreng hebben gegeten. Dat is op zich niet zo belangrijk. Vertel dokter Rusteloos wat ik wil en laat de rest maar aan hem over. Hij heeft het vaker bij de hand gehad.’ Er kwam een glimlach om zijn lippen. ‘Toen ik hem, jaren geleden, eens vroeg hoeveel gerechtelijke secties hij in zijn carrière al had verricht, antwoordde hij vriendelijk: “Als ze allen nog zouden leven, zou je er een flink dorp mee kunnen bevolken.”’
Vledder lachte luid.
‘Het zal inmiddels wel een stad zijn geworden.’ Hij keek op. ‘Hoe is het, heb je nog meer noten op je zang?’
De Cock streek peinzend langs zijn kin.
‘Bij het uitkleden… let nog even op kogels tussen de kleding. Het wil nog wel eens gebeuren dat kogels het lichaam doorboren, maar dan in de kleding van het slachtoffer blijven steken.’ Vledder pakte een vel papier en maakte enige aantekeningen. ‘En verder?’
De Cock schudde het hoofd.
‘Verder niets. Doe dokter Rusteloos in ieder geval van mij de groeten. En als je klaar bent, kom je terug naar de Kit.’ Hij stond op en beende naar de kapstok.
Vledder keek hem geïnteresseerd na.
‘Wat ga jij intussen doen?’
De Cock draaide zich half om.
‘Een condoleantiebezoek afleggen.’
Vledder grinnikte.
‘Bij de treurende weduwe?’
Met één arm in één mouw van zijn regenjas, bleef De Cock bij de kapstok staan. In zijn voorhoofd lag een diepe denkrimpel. ‘Misschien,’ sprak hij bedachtzaam, ‘misschien treurt de weduwe wel helemaal niet.’
De Cock sukkelde met de Volkswagen van het Schouw over de Jaagweg naar Purmerend. Links van hem voeren zwaarbeladen vrachtschepen door het Noord-Hollands Kanaal. Ze hadden zo zijn aandacht, dat hij de Gorslaan bijna miste en door het rode licht reed. Midden op de kruising kwam hij tot stilstand. Een woedende automobilist wees met een vinger naar zijn voorhoofd en De Cock beduidde dat de man, wat hem betrof, volkomen gelijk had. Daarna schakelde hij driemaal verkeerd en slaakte een zucht van verlichting toen hij uiteindelijk toch nog ongekreukeld in de juiste richting reed.