De Cock hield niet van automobielen. En voor motoren miste hij elk gevoel. Poken en hendels waren hem een gruwel. Hij startte steevast in de derde versnelling en om achteruit te rijden, raadpleegde hij altijd eerst het schema op de kop van de versnellingspook.
De Cock vormde een gevaar op de weg, en hij was dan ook de eerste die bereid was dat volledig toe te geven. Hij trok een verfrommeld briefje uit het borstzakje van zijn colbert. Vledder had het hem die morgen gegeven.
‘Reigerpark,’ stond er, ‘nummer 218.’ Het was een villawijk, wist hij, in Purmerend in het uitbreidingsplan Overwhere II.
Zonder veel omwegen reed hij het park binnen en parkeerde de auto bij de inrit van een lage bungalow, opgetrokken uit wit geglazuurde baksteen. Hij sloot de wagen zorgvuldig af en slenterde over het rulle grind naar de voordeur. Op een bijzonder fraai uitgevoerd naambord — zachtglanzend wit marmer met in goud uitgehouwen letters — stond Alexander Peetersen, accountant. De Cock belde en luisterde naar het geluid van de ding-dong in de hal. Na ongeveer een minuut werd de deur geopend. Voor hem stond een knappe vrouw. De Cock schatte haar achter in de dertig. Ze zag er keurig uit, in conventionele zin. Ze droeg een effen bruine kamgaren rok en een beige zijden blouse met een opstaand kraagje en een ballonmouw.
De speurder lichtte zijn hoed en produceerde zijn innemendste glimlach.
‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk, ‘ik ben rechercheur van politie in Amsterdam, aan het bureau Warmoesstraat.’ Ze staarde hem verwonderd aan en De Cock constateerde, dat haar grote, bruine, amandelvormige ogen aan haar ovaal gelaat een bijzondere, haast exotische expressie gaven.
‘Recherche… politie… Warmoesstraat?’
Haar stem klonk warm, melodieus, met een ondertoon van angst. De Cock knikte.
‘Maar weest u gerust, wij zijn bij ons aan de Warmoesstraat niet zo slecht en verdorven als onze reputatie doet vermoeden.’ Hij sprak met een glimlach. Daarna versomberde zijn gelaat. Hij veranderde van toon. ‘Ik wilde met u praten over uw eh… over uw man.’
‘Mijn man?’
Ze reageerde weifelend.
De Cock keek haar schuins aan.
‘U eh… u bent toch… was toch mevrouw Peetersen?’
Ze trok haar rug recht. Er verschenen blosjes op haar wangen. ‘Inderdaad,’ sprak ze ferm. ‘Ik ben mevrouw Peetersen. Nog steeds.’
De Cock proefde de toon.
‘Uw man bezat een adres aan de Koningin Emmalaan in Amsterdam. Wij hebben vanmorgen bij het bevolkingsregister in Amsterdam geïnformeerd. Tot ongeveer een jaar geleden woonde hij hier in het Reigerspark in Purmerend en was hij gehuwd met Margaritha Meijerink.’
‘Dat ben ik.’
‘U woont niet meer samen?’
Ze schudde langzaam haar hoofd en monsterde de man voor haar. Even weifelde ze nog, toen deed ze de deur verder open. ‘Komt u binnen, rechercheur. Wilt u koffie? Ik heb net gezet.’ Ze deed de deur achter zich dicht en ging de speurder voor naar een ruim L-vormig vertrek met een indrukwekkende open haard. Ze wees naar een paar diepe fauteuils. ‘Neemt u plaats. Melk en suiker?’
De Cock keek toe hoe ze over glanzende plavuizen naar een open keuken schreed. Hij had in zijn lange rechercheleven geleerd zich over niets meer te verbazen, maar om zo’n vrouw en thuis op te geven…
Ze onderbrak zijn overpeinzingen. ‘Is er iets met Alex?’
De Cock antwoordde niet.
Ze zette een kop dampende koffie op een tafeltje naast zijn fauteuil en ging tegenover hem zitten. Gracieus, de benen over elkaar geslagen. Ze keek hem aan en opnieuw onderging De Cock de betovering van haar blik. Het gaf hem een warm gevoel.
‘Alex,’ sprak ze, ‘heeft de bewonderenswaardige gave om steeds in moeilijkheden te geraken. Daarom leven we ook gescheiden. Ik was het beu.’
‘Vrouwen?’
‘Ook.’ Ze schonk De Cock een droeve glimlach. ‘Misschien dat je dat als vrouw het meest raakt. Maar er waren ook andere zaken.’
‘Zoals?’
‘Schulden. Alex kan niet met geld omgaan.’ Ze gebaarde om zich heen. ‘Als mijn familie bij ons huwelijk niet zo had aangedrongen op huwelijkse voorwaarden, dan was ik dit allang kwijt geweest.’
‘En zijn accountantskantoor?’
Ze glimlachte vertederd.
‘Er zijn een paar oude getrouwen. Nog uit de tijd dat zijn vader het kantoor leidde. Zij voeren in feite het beheer. En dat is maar goed ook.’ Ze pauzeerde even en keek De Cock onderzoekend aan. ‘Wat heeft Alex nu weer gedaan?’
De Cock pakte bedachtzaam zijn koffie van het tafeltje, roerde en nam een slok.
‘Ik eh… ik weet niet wat Alex heeft gedaan,’ sprak hij voorzichtig, hoofdschuddend. ‘Ik weet alleen wat hem is overkomen.’
Er kwam een waakzame blik in haar ogen.
‘Overkomen?’
Ze proefde het woord op de tong.
De Cock zette kop en schotel op het tafeltje terug. Zijn bewegingen waren traag, omzichtig, gericht op effect.
‘Wij hebben uw man gisteravond laat gevonden. Rond middernacht. Wij konden u vannacht niet meer bereiken.’ In zijn stem trilde spijt, verontschuldiging. ‘Wij kenden uw adres niet.’
Ze kwam uit haar fauteuil overeind. Uit de hoogte blikte ze op hem neer.
‘Waarom wilde u mij bereiken?’
De Cock wreef zich achter in de nek. Een gevoel van onmacht overviel hem. Hij had bij dergelijke gelegenheden nooit de juiste volzinnen bij de hand.
‘Om eh… om u te zeggen,’ stotterde hij, ‘dat uw man…’
Ze staarde hem aan. Het was alsof plotseling begrip bezit van haar nam.
‘Is Alex… is hij dood?’
De Cock ontweek haar blik en liet zijn hoofd zakken.
‘Vermoord,’ sprak hij zacht.
Ze knikte traag, aanhoudend, liet het woord op zich inwerken. ‘Vermoord,’ herhaalde ze. ‘Vermoord.’ Ze liet zich weer in de fauteuil vallen. De handen gevouwen in haar schoot. ‘Vermoord… hoe onzinnig.’
De Cock keek haar onderzoekend aan. Het ovale gelaat was strak, bleek, gespannen. Maar tranen waren er niet. De bruine ogen blikten helder naar hem op.
‘Waarom?’
De Cock kauwde op zijn onderlip.
‘Als ik dat wist,’ sprak hij ernstig, ‘was ik een heel stuk verder. Het is mijn taak de moord op uw man te onderzoeken. Motieven zijn daarbij belangrijk.’ Hij wees in haar richting. ‘Had uw man vijanden?’
Mevrouw Peetersen trok haar smalle schouders op.
‘Alex was nogal gesloten van aard,’ sprak ze zacht. ‘Hij vertelde nooit veel over zijn moeilijkheden. Ik heb hem dat wel verweten. Alex meende dat hij mij daarmee niet mocht belasten. Ik heb ook nooit geweten hoe hij aan die vele schulden kwam. Hij sprak wel over een “slecht beheer”, maar ik heb altijd het gevoel gehad dat hij de ware reden voor mij verzweeg.’
‘Hebt u kinderen?’
Ze zuchtte.
‘Een zoon… Richard. Hij is zeven jaar. In september geworden. Hij logeert nu bij mijn moeder.’
De Cock voelde zich wat verlegen.
‘Sloeg uw man u wel eens?’
Ze fronste haar wenkbrauwen.
‘Slaan?’
De Cock knikte met een ernstig gezicht.
‘Ik besef dat het een onplezierig onderwerp voor u is, maar oefende uw man wel eens fysiek geweld op u uit? In een woedeuitbarsting of uit een soort erotisch sadisme?’
Mevrouw Peetersen schudde heftig het hoofd.
‘Alex heeft mij nooit geslagen.’ Er kwam een felle blik in haar bruine ogen. ‘Ik zou het ook nooit hebben geduld.’ De uitdrukking op haar gelaat werd iets milder. ‘Ik geloof ook niet dat Alex tot fysiek geweld in staat was. Hij was veeleer trouweloos, onbetrouwbaar. Al zijn moeilijkheden kwamen voort uit een gebrek aan zorgvuldigheid. Hij was net een groot verwend kind.’