‘En geen hulzen.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Het wapen was vrijwel zeker een revolver… vermoedelijk met een korte loop.’
Vledder keek naar hem op.
‘Wie was het: Walter of Wouter?’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Het is gevaarlijk om snelle conclusies te trekken,’ sprak hij bedachtzaam. ‘De enige aanwijzing die wij hebben, is, dat Van den Hoeve zijn klerk in de stad liet lunchen.’
‘En dat gebeurde steeds als de notaris door de neven werd geconsulteerd.’
De Cock knikte instemmend.
‘We kunnen wel aannemen, dat de notaris zijn bezoeker of bezoekers heeft gekend. En mogelijk waren het de beide neven. Of misschien slechts een van hen. We zijn alleen nog heel ver van de bewijsvoering af.’
‘Je neemt wel aan dat de moord verband houdt met de omstreden dood van Frederik Fluweel?’
De Cock maakte een wrevelig gebaartje.
‘Het heeft naar mijn gevoel alles te maken met die valse kennisgeving van overlijden.’ Hij strekte zijn vinger naar Vledder uit. ‘Ben je nog nagegaan waar die kaarten zijn gedrukt?’
De jonge rechercheur knikte.
‘Een kleine drukkerij aan de Planciusstraat… een eenmansbedrijfje. De tekst werd telefonisch doorgegeven. De kaarten en enveloppen werden afgehaald door een jochie van een jaar of tien, die zei dat een meneer hem had gevraagd om dat te doen.’
‘Kende de drukker dat jochie?’
‘Nee.’
‘Hoeveel kaarten zijn er met de tekst vervaardigd?’
‘Vijfentwintig.’
De Cock trok met een zucht de enveloppe uit de binnenzak van zijn colbert en legde die voor zich op zijn bureau.
‘En ik,’ sprak hij somber, ‘heb er een van.’
Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt en Vledder riep: ‘Binnen!’
De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen een slanke man, gekleed in een lange antracietgrijze mantel, waaronder een witzijden sjaal. Hij nam voorzichtig zijn donkere Edenhoed af en liep met slepende tred op De Cock toe.
‘U behandelt de moord op notaris Van den Hoeve?’
De oude rechercheur antwoordde niet direct. Hij keek de man onderzoekend aan. De Cock schatte hem op voor in de veertig. Hij had donkerblond, bijna zwart haar en vriendelijke grijze ogen in een lang gezicht, waarin een brede kin domineerde.
‘Met wie heb ik het genoegen?’
De man maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Neemt u mij niet kwalijk. Mijn naam is Van Ulvenhout… Charles van Ulvenhout. Hendrik de Vries, de klerk van notaris Van den Hoeve belde mij en vertelde mij het verschrikkelijke nieuws.’
De Cock gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.
‘Neemt u plaats.’
Van Ulvenhout knoopte zijn mantel los en ging zitten.
‘Ik was werkelijk even geschokt.’
‘U kende de notaris?’
Van Ulvenhout glimlachte.
‘Vluchtig… heel vluchtig. Ik heb hem in het verleden wel eens ontmoet.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Wanneer belde die klerk u?’
Charles van Ulvenhout blikte op zijn polshorloge.
‘Ongeveer een halfuur geleden.’
‘Was er een speciale reden, dat de klerk u van de moord op de hoogte bracht?’
Charles van Ulvenhout glimlachte.
‘Ik had voor vanmiddag een afspraak met notaris Van den Hoeve. Dat… eh, dat kon nu niet doorgaan.’
De Cock knikte bedachtzaam. ‘Dat klinkt plausibel,’ reageerde hij traag. De oude rechercheur keek op. ‘Maar ik neem niet aan, dat het niet doorgaan van uw afspraak met notaris Van den Hoeve, voor u aanleiding was voor een tocht naar de Warmoesstraat?’
Charles van Ulvenhout schudde zijn hoofd.
‘Ik meen dat ik als goedwillend burger u bepaalde zaken niet mag onthouden… zaken, die mogelijk verband houden met de dood van notaris Van den Hoeve.’
‘Zoals?’
Charles van Ulvenhout zuchtte.
‘Ik ben vele, vele jaren bevriend geweest met Frederik Johannes van Fluijtenberg.’
De Cock keek de man voor zich verwonderd aan.
‘U?’
Over het gezicht van Charles van Ulvenhout gleed een glimlach. ‘Ik heb nooit aan zijn uitgebreide criminele activiteiten deelgenomen. Dat heeft hij ook nooit van mij verlangd. Onze interesses hadden andere draagvlakken. De vriendschap tussen hem en mij ontstond nadat mijn zuster Liesbeth een relatie met hem had aangeknoopt.’
‘Tante Liesbeth.’
‘Zo werd ze in de familie genoemd.’
‘Wist uw zuster van zijn… eh, zijn criminele activiteiten?’
Charles van Ulvenhout knikte.
‘Daar maakte Frederik van Fluijtenberg nooit een geheim van. Hij voelde zich ook niet in het minst bezwaard. Het was zijn manier van leven… van het verwerven van inkomsten.’
De Cock grinnikte.
‘Belastingvrij.’
Charles van Ulvenhout spreidde zijn beide handen.
‘Hoe u als rechercheur ook over hem mag denken… Frederik was een prettig mens, een beminnelijk man. Mijn zuster is tot haar dood toe heel gelukkig met hem geweest.’
De Cock knikte.
’Requiem aeternam dona eis, Domine,’ declameerde hij. ‘Heer geef hem de eeuwige rust.’
Charles van Ulvenhout keek hem strak aan.
‘U bedoelt dat spottend?’ vroeg hij streng.
De Cock schudde traag zijn hoofd.
‘Als Frederik Johannes van Fluijtenberg zijn leven… naar welke maatstaven dan ook gemeten… verkeerd had ingericht, dan zal u nu wel zijn geoordeeld door Hem, die alle feiten kent. Ik ken ze niet. En uw komst heeft mij tot nu toe niet veel wijzer gemaakt.’
Charles van Ulvenhout reageerde gelaten.
‘Ik heb u alleen willen schetsen wat voor een soort man Frederik was. Dat is belangrijk. Wilt u in de moord op notaris Van den Hoeve ooit enige klaarheid brengen, dan zult u rekening moeten houden met het ware karakter van Frederik Johannes van Fluijtenberg… een man die zijn liefde nooit heeft verloochend.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.
‘Liefde? Liesbeth is dood.’
Charles van Ulvenhout knikte. ‘Liesbeth is dood,’ herhaalde hij somber. ‘God hebbe haar ziel.’ Hij zweeg even, zuchtte diep. ‘Maar Frederik en Liesbeth hebben een zoon… een jongen uit hun liefde geboren. Hij is nu drieëntwintig jaar en draagt de naam van mijn zuster… Van Ulvenhout… Frederik Johannes van Ulvenhout.’
‘Dat wist ik niet. Mij is nooit verteld dat Frederik Fluweel een zoon had.’
Charles van Ulvenhout schudde zijn hoofd.
‘Er zijn er ook maar weinigen die dat weten.’ Hij draaide zich naar De Cock. ‘Waarom vraagt u mij niet, waarover ik vanmiddag met notaris Van den Hoeve een onderhoud zou hebben?’
De Cock stak zijn beide handen vooruit.
‘Aan die vraag was ik nog niet toegekomen,’ sprak hij verontschuldigend. De oude rechercheur boog zich iets naar voren. ‘Maar ik stel u die vraag alsnog: waarover zou u vanmiddag een onderhoud hebben met notaris Van den Hoeve?’
Charles van Ulvenhout strekte zijn rug.
‘Het testament van mijn vriend Frederik Johannes van Fluijtenberg… onbegrijpelijk… aan zijn zoon heeft hij niets nagelaten.’
8
De Cock keek de man voor zich nadenkend aan.
‘Frederik Fluweel… ik bedoel de heer Van Fluijtenberg,’ memoreerde hij, ‘heeft een zoon, een natuurlijk kind, zoals de wet dat noemt, bij uw zuster Liesbeth… Liesbeth van Ulvenhout.’
Charles van Ulvenhout knikte.
‘Hij wordt Freddy genoemd. En is… of wordt dit jaar drieëntwintig.’
‘Meerderjarig. En in staat om voor zijn eigen rechten op te komen?’
‘Zeker.’
De oude rechercheur gebaarde voor zich uit.
‘En aan die jongen, op wie uw vriend, de heer Frederik van Fluijtenberg, zo u zegt, zeer was gesteld, heeft hij niets nagelaten?’