Выбрать главу

De Cock stond op en schoof een tweede stoel naast zijn bureau. Intuïtief, zonder dat zij iets hadden gezegd, wist de oude rechercheur wie de beide mannen waren en hij betreurde het dat Vledder er niet meer was.

Met een vriendelijke glimlach om zijn lippen beduidde hij hen dat zij konden plaatsnemen.

Wat onwennig gingen de beide mannen zitten en de oudste nam het woord. ‘Ik ben Wouter,’ sprak hij met een rauwe stem. ‘Wouter van Fluijtenberg.’ Hij wees opzij. ‘En dat is mijn broer Walter. We hadden vanmiddag een afspraak met onze notaris… de heer Van den Hoeve… op zijn kantoor aan de Keizersgracht. Daar komen we net vandaan. Die ouwe man op het kantoor vertelde ons, dat ze de notaris in zijn lunchpauze hadden neergeknald en dat u het onderzoek leidde.’

De Cock knikte.

‘Dat klopt. Die oude man… Hendrik de Vries, klerk in dienst van de notaris… was in de stad gaan lunchen en trof bij zijn terugkeer de heer Van den Hoeve dood achter zijn bureau.’

Wouter van Fluijtenberg snoof.

‘Een kolerestreek,’ gromde hij. ‘Weet u al wie het heeft gedaan?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik heb nog geen enkele aanwijzing omtrent de dader.’ De oude rechercheur zweeg even. ‘Of daders.’

Wouter van Fluijtenberg keek hem onderzoekend aan.

‘Het motief?’

De Cock schoof zijn onderlip naar voren.

‘Dat is in dit prille stadium van onderzoek,’ antwoordde hij bedachtzaam, ‘nog moeilijk te zeggen. Motieven liggen vaak diep verborgen.’

Wouter van Fluijtenberg glimlachte.

‘U zult zich toch al wel een idee over deze moord hebben gevormd?’ In zijn rauwe stem trilde iets van ongeduld.

De Cock maakte een lichte schouderbeweging.

‘Ik heb alleen het vermoeden,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dat iemand de mening was toegedaan dat het voor hem en anderen beter was, dat notaris Van den Hoeve verder voor eeuwig zou zwijgen.’

Wouter van Fluijtenberg grinnikte.

‘Wie heeft daar belang bij?’

De Cock wees in zijn richting.

‘Dat is een heel goede vraag… een vraag waarop ik het antwoord zal trachten te vinden.’ De oude rechercheur spreidde zijn beide handen en toonde een innemende glimlach. ‘Wat doet een notaris? Hij maakt testamenten op en regelt nalatenschappen.’

Het gezicht van Wouter van Fluijtenberg verstarde.

‘Zoekt u het in die richting?’

De Cock knikte.

‘Onder meer.’ Hij liet zijn blik over de beide mannen dwalen. Het onderhoud amuseerde hem. De beide broers stonden als uiterst gewelddadig bekend. Hij vroeg zich af hoe intelligent ze waren. ‘U had voor vanmiddag een afspraak met de notaris?’

‘Inderdaad.’

‘Waarover wilde u hem spreken?’

Wouter van Fluijtenberg tastte in de binnenzak van zijn glimmende kostuum en wierp hem een enveloppe met een paarse rand toe. ‘Walter en ik wonen beiden in België, in Brasschaat. Dit hebben wij vanmorgen met de post gekregen.’

De Cock liet de enveloppe onberoerd op zijn bureau liggen. ‘Het overlijdensbericht,’ sprak hij hoofdknikkend, ‘van Frederik Johannes van Fluijtenberg… oom van u beiden.’

Wouter van Fluijtenberg wond zich zichtbaar op.

‘Dit is een gore grap… een vieze stinkende gore grap. Frederik Fluweel is al drie jaar dood.’

De Cock knikte.

‘En ligt begraven op Sint Barbara.’

Wouter van Fluijtenberg keek hem argwanend aan.

‘Dat weet u?’

De Cock knikte opnieuw.

‘Ik heb gistermorgen zijn graf gezien… vak B, nummer 27… met een monumentale grafsteen van glimmend rood graniet.’

Walter van Fluijtenberg verschoof iets op zijn stoel.

‘Die steen heb ik voor hem uitgezocht,’ grinnikte hij vrolijk. ‘Frederik Fluweel zei altijd: “Jongens… in ons vak moet je keihard zijn… een hart bezitten van vlammend rood graniet.”’

De Cock grijnsde.

‘Het vak van transporteurs?’ vroeg hij speels. ‘Stoere chauffeurs… wilde truckers… onverschrokken ridders van de grote weg?’

Het klonk spottend.

Wouter van Fluijtenberg beduidde zijn broer met een simpele handbeweging dat hij verder diende te zwijgen. ‘Wij… eh, wij kennen uw reputatie,’ sprak hij bedachtzaam. ‘Rechercheur De Cock is in onze kringen een begrip. Ik neem onvoorwaardelijk aan, dat u inmiddels over ons voldoende bent geïnformeerd… dat u de organisatievorm kent, die Frederik Fluweel gebruikte om zijn activiteiten te ontplooien.’ Hij strekte zijn wijsvinger naar de grijze speurder uit. ‘Dan weet u, dat ook wij… neven van Frederik Fluweel… een reputatie hebben te verliezen.’ Hij zweeg even en boog zich iets naar voren. ‘Het is onze wens, dat de eeuwige rust… het requiem van onze oom Frederik, niet wordt verstoord.’

De ondertoon van dreiging in de stem van Wouter van Fluijtenberg was onmiskenbaar.

De Cock maakte een verontschuldigend gebaartje.

‘Wat uw oom Frederik in zijn leven ook heeft gedaan of misdaan… in de wet staat dat strafvervolging eindigt bij de dood van de verdachte. Uw oom is dood… over de doden niets dan goeds. Ik heb geen enkele reden om zijn eeuwige rust te verstoren.’

Wouter van Fluijtenberg ademde zwaar. Zijn beide neusvleugels trilden. Hij reikte ver naar voren over het bureau van De Cock en tikte met zijn wijsvinger op de enveloppe met de paarse rand. ‘Wij willen weten wie dit heeft geflikt… Wie de gore moed heeft gehad om die rouwcirculaire rond te sturen… als zou oom Frederik niet drie jaar geleden, maar pas nu zijn gestorven.’ Hij zakte grinnikend terug op zijn stoel. ‘En als wij hem hebben gevonden, behoeft u zich over de straf-ver-vol-ging geen zorgen meer te maken.’

De Cock glimlachte. ‘Die taak,’ vroeg hij cynisch, ‘nemen jullie dan vrijwillig van justitie over?’

Wouter van Fluijtenberg stond op. Om zijn mond gleed een wrede grijns.

‘Met plezier… en afdoende.’

9

Op het gezicht van Vledder lag verbazing. ‘Jij had W&W bij je… Wouter en Walter… hier in de recherchekamer?’

De Cock knikte. ‘Jammer. Jij was net de deur uit op weg naar de sectie, toen ze hier binnenkwamen.’

‘En?’

‘Wat bedoel je?’

‘Bekenden zij dat ze notaris Van den Hoeve hadden neergeschoten?’

De Cock lachte. ‘Ik heb niet het idee,’ sprak hij zacht gnuivend, ‘dat de beide broertjes door gewetenswroeging worden verteerd. Spontane bekentenissen zijn van hen niet te verwachten.’

‘Wat kwamen ze doen?’

De Cock grijnsde. ‘Vertellen dat ze beiden een afspraak met notaris Van den Hoeve hadden.’

‘Vanmiddag?’

‘Inderdaad… vanmiddag.’

Vledder keek hem geschokt aan. ‘Ze waren dus op de Keizersgracht.’

De Cock knikte. ‘Volgens de beide broers ging de afspraak tot hun spijt niet door omdat de notaris inmiddels keurig was doodgeschoten.’

Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ik heb de agenda van notaris Van den Hoeve nagekeken,’ sprak hij nadenkend. ‘Zorgvuldig. Er stond niets in over een afspraak met Walter en Wouter van Fluijtenberg. En volgens de klerk Hendrik de Vries waren er die dag geen afspraken gepland. Het enige frappante was, dat hij geld kreeg voor een lunch in de stad.’

De Cock krabde zich achter op z’n hoofd. ‘Ik vermoed dat de notaris zijn handelingen voor de beide broers zoveel als doenlijk is, buiten zijn boeken en buiten zijn personeel hield.’

Vledder grijnsde. ‘Ze zullen, schat ik, het daglicht niet hebben kunnen velen.’ De jonge rechercheur keek op. ‘Heb je de beide broers ook gevraagd waarom ze de notaris wilden spreken?’