Выбрать главу

Het zoemen van een defecte tl-buis boven zijn hoofd stoorde hem niet. Hij was er in de loop der jaren aan gewend geraakt, dat wel ergens in de grote recherchekamer een tl-buis defect was.

Wat was er voor vreemds, zo bedacht hij, aan de dood van Frederik Johannes van Fluijtenberg? Met welke geheimzinnigheden was zijn sterven omgeven? Waren zijn beide criminele en uiterst gewelddadige neven Wouter en Walter nu op oorlogspad? Waarom? Had die valse rouwcirculaire hen tot een reeks wanhoopsdaden geïnspireerd? Van wie was dat valse bericht van overlijden afkomstig? Wat wist de man of de vrouw, die ze had verzonden? Wat was zijn of haar doel… oogmerk? Welke duistere rollen speelden Patricia en Richard Roosendaal… Charles van Ulvenhout? Was Freddy, de natuurlijke zoon van Frederik Fluweel in Antwerpen, zich plotseling bewust geworden dat ook hij rechten had op het ontzaglijke vermogen van zijn vader? Waarom pas nu, na ruim drie jaar… en welke wegen had hij bedacht om die rechten te realiseren?

De vragen stormden op hem af.

Ineens stond hij stil. De telefoon op zijn bureau rinkelde. Vledder boog zich voorover en nam de hoorn op.

Het duurde maar kort. Met een wit vertrokken gezicht legde de jonge rechercheur de hoorn op het toestel terug.

De Cock liep op hem toe.

‘Was het Kruidenwinkel?’

Vledder knikte.

‘Hij belde vanaf het Bevolkingsregister.’

‘En?’

De jonge rechercheur keek naar hem op.

‘Peter van Oosterwijker is dood.’

De Cock reageerde geschrokken.

‘Vermoord?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Hij kwam drie weken geleden bij een verkeersongeval om het leven.’

De Cock had moeie voeten. Ze waren er ineens, onaangekondigd. Het was als een donderslag bij heldere hemel. Hij leunde achterover en legde zijn voeten op een hoek van zijn bureau. Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij zijn kuiten. Het was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure boosaardigheid met duizend spelden in zijn kuiten prikten. Hij kende de pijn, die uit de holten van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoog trok en zich vastzette in zijn kuiten. Hij wist ook wat de pijn betekende. Telkens als de zaken slecht verliepen, als zijn onderzoeken dreigden te verzanden en als hij het machteloze gevoel had volkomen in het duister te tasten, gaven de helse duiveltjes acte de présence.

Vledder keek hem bezorgd aan.

‘Is het weer zover?’

De Cock knikte en sloot zijn ogen. Enkele minuten bleef hij zo zitten, bewegingloos en geconcentreerd. Zijn markante gezicht leek een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden in zijn onderlip.

‘Het gaat wel weer over,’ sprak hij mat. ‘Het duurt nooit zo lang.’ De oude rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Ik heb vannacht ook veel te kort geslapen. Hooguit een uur of vier.’ Op het gezicht van de grijze speurder brak een glimlach door. ‘Dat kun je het oude lijf van mij ook niet meer aandoen.’

Vledder rekte zich geeuwend uit.

‘Dat heeft niets met een oud lijf te maken,’ sprak hij kreunend. ‘Ik heb vanmorgen sinds ik opstond ook het gevoel, dat ik niet veel meer ben dan een lome zak met rammelende botten.’

De Cock lachte. De pijn in zijn kuiten trok langzaam weg. Voorzichtig tilde hij zijn benen van zijn bureau en rolde zijn stoel naar voren.

‘We zullen ondanks onze lichamelijke mankementen toch verder moeten met deze zaak.’ Hij liet zijn ellebogen op zijn bureau rusten en drukte zijn vingertoppen tegen elkaar. ‘Zoals ik al verwachtte,’ memoreerde hij bedachtzaam, ‘werkte Peter van Oosterwijker op het Bevolkingsregister van Amsterdam.’

Vledder knikte.

‘En hij was, volgens referendaris Kruidenwinkel, inderdaad verantwoordelijk voor het plaatsen van namen van overledenen op de computeruitdraai voor politie en justitie.’

De Cock keek naar hem op.

‘Heb je,’ vroeg hij belangstellend, ‘al een oplossing voor het raadsel van het verdwenen adres van wijlen Peter van Oosterwijker?’

Vledder knikte.

‘Drie jaar geleden is Peter van Oosterwijker met zijn vrouw vanuit Zwanenburg naar Baarn verhuisd. Hij kocht daar een huis… op naam van zijn vrouw. Ook het telefoonnummer stond op haar naam: Anna-Maria van Fluijtenberg.’

De Cock keek hem verbijsterd aan.

‘Van Fluijtenberg?’

Vledder trok een lade van zijn bureau open en nam daaruit een notitie.

‘Ik heb dat vanmorgen, voordat jij met je moeie voeten het bureau binnenstapte, eens laten uitpluizen. Frederik Johannes van Fluijtenberg, alias Frederik Fluweel, had een broer, Johannes.’

‘Johannes, de vader van W&W, Wouter en Walter.’

Vledder knikte.

‘Die Johannes is al ruim tien jaar geleden overleden en sinds die tijd zijn de broeders W&W ook wees, want hun moeder was al ver daarvoor overleden.’ De jonge rechercheur raadpleegde zijn notities. ‘Maar Frederik Fluweel had ook twee zusters: Frederika-Francisca… op veertigjarige leeftijd gestorven aan multiple sclerose, getrouwd met Wilhelmus Roosendaal, moeder van Richard en Patricia… en Anna-Maria, de jongste zuster, getrouwd met Peter van Oosterwijker.’

‘Kinderen?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘In de tweede generatie hebben we alleen de neven Wouter en Walter van broer Johannes, Richard en Patricia van zus Frederika-Francisca en… de natuurlijke zoon van Frederik Fluweel… Freddy in Antwerpen.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Alle vijf belanghebbenden… potentiële erfgenamen.’

Vledder grinnikte.

‘Maar het criminele duo Wouter & Walter trok aan het langste eind… Zij erfden de gehele nalatenschap van oom Frederik.’

De Cock negeerde de opmerking. Hij plukte nandenkend aan zijn onderlip.

‘Heb je het adres van de vrouw van wijlen Peter van Oosterwijker in Baarn?’

Vledder bekeek zijn notities.

‘Prinses Marielaan.’ De jonge rechercheur fronste zijn wenkbrauwen. ‘Baarn,’ sprak hij nadenkend, ‘Prinses Marielaan… woont daar geen kennis van jou?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Niet van mij,’ antwoordde hij knorrig, ‘maar van Baantjer.’

‘Zie je hem nog wel eens?’

‘Baantjer?’

‘Ja.’

De Cock grinnikte.

‘Gelukkig niet. Die vent vraagt je het hemd van het lijf.’ De oude rechercheur kwam uit zijn stoel overeind en slenterde naar de kapstok. Vledder liep hem na.

‘Waar ga je heen?’

De Cock draaide zich half om.

‘Naar Baarn. Ik ben benieuwd hoeveel mevrouw Van Oosterwijker van haar eigen familie weet.’ De grijze speurder zweeg even, peinzend. ‘En of het werkelijk een verkeersongeval was.’

Mevrouw Van Oosterwijker keek De Cock verwonderd aan.

‘Een ongeval? Zeker was het een ongeval. Ik zat naast hem.’

‘In de wagen?’

Mevrouw Van Oosterwijker knikte.

‘We waren op visite geweest bij oude kennissen van ons in Zwanenburg. We reden hierachter op de Amsterdamse Straatweg en waren bijna thuis. Ineens zakte Peter bewusteloos over het stuur. Gelukkig gleed ook zijn voet van het gaspedaal zodat de wagen vaart minderde. We hobbelden over het fietspad en kwamen tegen een boom tot stilstand.’

‘Uw man was dood?’

Mevrouw Van Oosterwijker zuchtte.

‘Vermoedelijk was hij dat al voor wij tegen die boom terechtkwamen.’

‘Hartstilstand.’

‘Dat vermoed ik. De politie heeft er een verkeersongeval van gemaakt en dat heb ik maar zo gelaten.’

‘U hebt geen letsel opgelopen?’

Mevrouw Van Oosterwijker wreef langs haar hals.

‘Ik heb zo nu en dan nog wel pijn in mijn nek van die klap.’ Over haar gezicht gleed een moede glimlach. ‘Dat zal wel slijten.’

De Cock liet zijn blik door de ruime kamer dwalen.

‘U woont hier mooi.’