De Cock knikte.
‘Degene die de valse kennisgeving van overlijden samenstelde en rondstuurde, kende vermoedelijk het aandeel van Peter van Oosterwijker in de affaire rond de dood van Frederik Johannes van Fluijtenberg, maar wist niet, dat de dood hem inmiddels ongrijpbaar had gemaakt.’
‘Een recent verkeersongeval.’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘Neem straks toch nog maar even contact op met de politie in Baarn,’ sprak hij bedachtzaam. ‘Ik wil zoveel mogelijk bijzonderheden over dat adres aan de Prinses Marielaan… de huidige bungalow van die mevrouw Van Oosterwijker… bijzonderheden ook uit de tijd dat Frederik Fluweel daar nog zijn domicilie had. En vraag of ze ons het rapport van dat verkeersongeval willen opsturen. Wie weet valt ons daarbij nog iets op.’
‘Verwacht je dat?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Toen Peter van Oosterwijker stierf, waren die valse kennisgevingen van overlijden nog niet verzonden. Niemand had toen al belang bij zijn dood.’
‘Je gaat er nog steeds vanuit, dat het samenstellen en versturen van die valse kennisgevingen van overlijden geen grap was, maar een boze opzet?’
De Cock knikte met een ernstig gezicht.
‘Absoluut,’ sprak hij nadrukkelijk. ‘Het is per se geen macabere grap. Het is een weldoordachte operatie met als opzet de beide broers Wouter en Walter van Fluijtenberg tot actie te bewegen. En in die opzet is men, zo dacht ik, gruwelijk geslaagd.’
Vledder keek hem verrast aan.
‘Jij bent ervan overtuigd dat beiden… zowel notaris Van den Hoeve als dokter Achterbosch… door een van de twee broers zijn vermoord?’ De jonge rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Daarover heb je geen enkele twijfel?’
De Cock zuchtte. ‘De vraag is of wij dat ooit kunnen bewijzen… bewijzen zonder het motief te kennen.’
Vledder liet even het stuur van de Golf met beide handen los en spreidde zijn armen.
‘En Richard Roosendaal?’ riep hij opgewonden, terwijl hij het stuur weer vastgreep. ‘Hoe denk je over zijn aandeel in deze zaak? Zijn naam duikt telkens op. Hij had op de avond van de moord een afspraak met dokter Achterbosch en nu zegt mevrouw Van Oosterwijker weer, dat ze ervan overtuigd is dat die valse kennisgeving van overlijden van hem afkomstig is.’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Mevrouw Van Oosterwijker,’ sprak hij achteloos, ‘projecteert haar oude, nog sluimerende haatgevoelens jegens haar zuster Frederika-Francisca nu op haar kinderen: Richard en Patricia Roosendaal.’
‘Jij hecht geen waarde aan haar kreet?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Het enige dat mij heeft verbaasd,’ sprak hij grijnzend, ‘is het feit, dat zij geen moment aan ons heeft gevraagd wat wij… Amsterdamse rechercheurs van politie… bij haar in Baarn kwamen doen.’
Vledder gniffelde.
‘Je hebt gelijk. Daar was ze blijkbaar niet nieuwsgierig naar.’
De Cock draaide zich half naar Vledder toe.
‘En heb je dat bord gezien boven de deuren van haar dubbele garage?’
De jonge rechercheur keek hem verward aan.
‘Een bord?’
De Cock knikte.
‘Het viel mij direct op. Een groot geel bord met zwarte letters: Transportbedrijf S&S… Snel en Soepel voor al uw vervoer.’
Vledder parkeerde de Golf op de houten steiger boven het troebele water van het Damrak. De beide rechercheurs stapten uit en klapten de portieren dicht.
De Cock bleef even staan, strekte zijn rug en keek om zich heen. Huiverend trok hij de kraag van zijn regenjas omhoog en drukte zijn oude vilten hoedje vaster op zijn stugge grijze haren.
Er stond een stormachtige wind. Korte golven met schuimkoppen kletsten vinnig tegen de slanke witte boegen van de rondvaartboten en de wild klapperende vlaggen aan de steigers deden de vlaggenmasten buigen. Verder weg, boven de gevel van het markante Centraal Station, joegen donkere wolken langs een grauwe hemel.
De oude rechercheur draaide zich om en sjokte achter Vledder aan via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat.
Toen hij de hal van het politiebureau binnenstapte, wenkte de wachtcommandant hem met een kromme vinger.
De Cock liep naar de balie toe en spreidde zijn handen.
‘Wat moet je?’ vroeg hij snauwerig.
Jan Kusters keek hem verwijtend aan.
‘Kan het niet vriendelijker?’
Op het brede gezicht van De Cock verscheen een glimlach.
‘Wat heeft de heer wachtcommandant,’ fleemde hij, ‘op het beslist sterk vergrote hart?’
Jan Kusters kneep zijn lippen op elkaar.
‘Ik heb geen vergroot hart, maar ik zou het van jou wel krijgen.’ Hij ademde diep. ‘Terwijl jij op pad bent, sta ik hier aan de balie alsmaar mensen voor jou te woord.’
‘Wie?’
De wachtcommandant duimde over zijn schouder.
‘Die louche caféhouder… met wie jij zo groot bent.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Was die hier?’
Jan Kusters knikte.
‘En dat smalle smoeltje was zichtbaar teleurgesteld toen hij hoorde dat jij er niet was.’
De Cock leunde op de balie.
‘Heeft hij iets gezegd… waarvoor hij kwam?’
De wachtcommandant schudde zijn hoofd.
‘Dat soort louche figuren heeft alleen maar vertrouwen in rechercheurs… van het type zoals jij.’
De Cock trok een zoete grijns, maar reageerde verder niet. Hij wenkte Vledder, die half op de trap op hem stond te wachten.
‘Kom naar beneden,’ riep hij. ‘We gaan eerst naar Smalle Lowietje.’
De jonge rechercheur keek op zijn horloge.
‘Op dit uur?’ riep hij verrast. ‘Tegen lunchtijd kan mijn maag nog geen cognac verdragen.’
De Cock draaide zich om en liep het politiebureau uit.
Vledder volgde schoorvoetend.
Vanuit de Warmoesstraat sjokten ze door de Lange Niezel. Ongeveer in het midden van de smalle straat was de eigenaar van een seksshop bezig zijn etalage opnieuw in te richten.
De Cock hield even zijn pas in en keek naar een woud van kunstpenissen die in stram gelid voor de etalageruit stonden opgesteld. Ze waren er in alle soorten, afmetingen en kleurschakeringen.
De oude rechercheur keek opzij naar Vledder.
‘Wist jij,’ vroeg hij grinnikend, ‘dat die dingen in zoveel variëteiten voorkwamen?’
Vledder antwoordde niet. Zijn gezicht betrok. De jonge rechercheur draaide zijn gezicht van de etalage weg en liep door.
De Cock slenterde hem na en haalde hem in.
‘Wat is er?’ vroeg hij verwonderd. ‘Nooit eerder in de etalage van een seksshop gekeken?’
Vledder zuchtte.
‘Ik werd er even niet goed van. Al die penissen… Het deed mij onmiddellijk denken aan die afschuwelijke moordaffaire, die wij een paar maanden geleden hebben behandeld.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Je bedoelt van die leraren aan het gymnasium?’
Vledder knikte traag.
‘Ik zie ons beiden nog staan in de gutsende regen op dat parkeerterrein aan de Prins Hendrikkade.’[5]
Ze liepen zwijgend door. Via de Korte Niezel sjokten ze naar de Achterburgwal. In vergelijking met de avonden was het stil op de Wallen. Er zaten een paar schaarsgeklede hoertjes in barmhartig roze licht te lonken, maar veel klandizie hadden ze niet.
Op de hoek van de Achterburgwal en de Barndesteeg schoven de rechercheurs het schemerig intieme lokaaltje van Smalle Lowietje binnen.
De drie tafeltjes bij het raam waren bezet door enige bedaagde prostituees in dikke fondantkleurige wollen vesten, keuvelend over de business en nippend aan een zoet likeurtje. Aan de bar zat niemand.
De Cock hees zich op een kruk.
Smalle Lowietje streek met zijn kleine handen langs zijn morsige vest en dribbelde naar de grijze speurder toe. Zijn vriendelijke muizensmoeltje glom van genegenheid.