‘Hetzelfde recept?’
De Cock wuifde afwerend.
‘Geef ons maar een mineraalwatertje.’ Hij wenkte opzij naar Vledder. ‘Hij vindt het nog te vroeg voor cognac.’
De tengere caféhouder maakte een berustend gebaartje.
‘Het is te drinken,’ reageerde hij simpel. Hij trok een koelkast open, nam daar een fles uit en schonk in.
De Cock keek naar het bruisende water in zijn glas.
‘Jij was aan de Kit… vanmorgen?’
Smalle Lowietje knikte.
‘Ze zeiden dat je er niet was.’
De Cock pakte zijn glas op en nam een slok van zijn mineraalwater. Met een vies gezicht keek hij de caféhouder aan.
‘Blijf je hier gezond bij?’ vroeg hij wantrouwend.
Smalle Lowietje lachte.
‘Zal ik dan toch maar een echt cognackie voor je inschenken?’
Zonder op antwoord te wachten dook hij onder de tapkast en kwam omhoog met de fles cognac van het merk Napoleon. Hij pakte een diepbol glas en schonk klokkend in. ‘Dit kleurt beter,’ grapte hij.
De Cock warmde het glas in de kom van zijn hand, bracht het naar zijn neus en snoof de prikkelende geur op. Met een ernstig gezicht bracht hij zijn glas omhoog.
‘Op de he-mel-se gerechtigheid,’ toostte hij plechtig.
Voorzichtig nam de oude rechercheur een slok van zijn cognac en zette het glas weer voor zich neer.
Smalle Lowietje keek hem schuins aan.
‘Wat mankeert er aan onze aardse gerechtigheid?’
Het gezicht van De Cock versomberde.
‘Van alles… vrees ik.’
De tengere caféhouder boog zich iets naar hem toe.
‘Je zei toch laatst dat je geïnteresseerd was in de dood van Frederik Fluweel?’
De Cock knikte.
‘Dat ben ik… nog steeds.’
Smalle Lowietje blikte wat schichtig om zich heen.
‘En ik heb je toch verteld van die twee neven van hem: Double U en Double U?’
‘Wouter en Walter van Fluijtenberg.’
De tengere caféhouder boog zich nog iets verder naar hem toe.
‘Er wordt gefluisterd,’ sprak hij zacht, ‘dat ze op één enkele dag hier in Amsterdam twee mensen hebben geliquideerd.’
De Cock keek hem strak aan.
‘Wie fluistert dat?’
Het gezicht van Smalle Lowietje vergleed in een pijnlijke grijns. ‘Ik kan je geen namen noemen. Maar er zijn hier nog altijd jongens van de penoze, die de broertjes kennen… vroeger met hen hebben samengewerkt.’
‘Uit de tijd van Frederik Fluweel?’
‘Precies.’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘En die zeggen dat Wouter en Walter in Amsterdam twee mensen hebben geliquideerd?’
Smalle Lowietje zuchtte.
‘Je weet hoe het gaat in mijn etablissement,’ sprak hij klagerig. ‘Rechtstreeks vertellen ze mij nooit iets. Het gaat altijd via een hele reeks van ongenoemde zegslieden. Tot de ware bron kom je nooit.’ De caféhouder schudde zijn hoofd. ‘En dat wil ik ook niet.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Soms is het gevaarlijk om dingen te weten.’
Smalle Lowietje trok een droevig gezicht.
‘Zo is het,’ sprak hij somber. ‘Ik voel er weinig voor om de beide broertjes Van Fluijtenberg op mijn nek te hebben. Begrijp je? Ik vind mijzelf nog te jong voor een kist met zes planken.’
De Cock nam nog een slok van zijn cognac.
‘Toch kwam je vanmorgen naar de Kit,’ reageerde hij achteloos.
Smalle Lowietje knikte traag.
‘Ik wilde je waarschuwen.’
De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘Voor… eh, voor de beide broertjes… voor nog meer van hen te verwachten liquidaties?’
De tengere caféhouder schudde zijn hoofd.
‘Voor iets anders.’
‘Wat?’
Smalle Lowietje antwoordde niet direct. De caféhouder wreef met de rug van zijn rechterhand langs zijn droge mond.
‘Er wordt gefluisterd,’ sprak hij hees, ‘dat iemand een prijs op hun hoofd heeft gezet.’
De Cock keek hem geschrokken aan.
‘Op het hoofd van wie?’
‘w&w.’
‘De beide broers?’
Smalle Lowietje knikte.
‘Wouter en Walter.’
De Cock kneep zijn ogen half dicht.
‘Hoeveel?’
De tengere caféhouder spreidde zijn kleine handen.
‘Vijfentwintigduizend… voor elk.’
13
Door de tengere caféhouder nagekeken verlieten de rechercheurs het etablissement van Smalle Lowietje. Het begon al te schemeren en een miezerig regentje daalde op hen neer. De oude iepen aan de wallenkant dropen en het schaarse bleke licht van de lantaarns deed de gladde straatsteentjes glimmen. Over het drabbige water van de gracht hing een grauwe sluier.
Ondanks het nog betrekkelijk vroege uur en het trieste weer was het druk geworden op de Wallen. Een leger van behoeftigen schuifelde langs de vele etalages met de meisjes en vrouwen in een zachtroze gloed. Bij het scheefgezakte pandje op de Achterburgwal waar sinds kort enige exotische schoonheden uit een ver Afrikaans land waren neergestreken, stonden zelfs mannen in de rij.
De Cock bekeek die uitzonderlijke belangstelling met enige bevreemding, maar nam niet meer de moeite om het fenomeen te analyseren. Hoewel hij als rechercheur aan de Warmoesstraat het seksbedrijf al meer dan een kwart eeuw van nabij volgde, was het verschijnsel hem wezensvreemd. Hij kon zich ondanks geestelijke inspanningen niet vereenzelvigen met die zwijgend wachtende mannen in de rij voor de Afrikaanse schonen.
De grijze speurder zette de kraag van zijn regenjas omhoog en schoof zijn oude hoedje wat naar voren. De onthullingen van de tengere caféhouder hadden hem verbijsterd. Het was een wending die hij niet had verwacht.
Tegen zijn gewoonte in was de oude rechercheur lang in het café van Smalle Lowietje blijven plakken… drinkend, babbelend, tastend… zich koesterend in de ijdele hoop, dat het hem zou lukken om de tengere caféhouder tot meer openheid te verleiden.
Wie was die geheimzinnige man of vrouw, die een prijs op het hoofd van de beide neven Wouter en Walter van Fluijtenberg had gezet? Vijfentwintigduizend gulden per man was een aanzienlijke som gelds, want vele, vaak jeugdige pistoolridders waren, zo wist hij, tegen een geringer bedrag tot moord bereid.
Vanuit de Oude Kennissteeg slenterden de beide rechercheurs over de brug naar het Oudekerksplein. De grijze speurder lichtte in het voorbijgaan beleefd zijn hoedje voor een bejaarde prostituee, die op de hoek van de Sint Annendwarsstraat in de regen vanonder een paraplu naar hem wuifde.
Hij keek opzij naar Vledder, die naast hem voortsjokte.
‘Volgens Smalle Lowietje,’ sprak hij peinzend, ‘had men niemand bereid gevonden om de klus te klaren. Eerlijk gezegd, verbaast mij dat een beetje. Zoveel scrupules heeft men heden ten dage niet.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘We hebben tegenwoordig toch een laf stelletje penozejongens.’ Op zijn jonge gezicht lag een grijns van afkeer. ‘Een oud vrouwtje beroven… een weerloos mannetje tillen… maar als ze vijfentwintigduizend gulden kunnen verdienen om iemand neer te knallen, die de reputatie heeft dat hij ook trefzeker een revolver kan hanteren, dan geven ze niet thuis.’ De jonge rechercheur snoof verachtelijk. ‘Lafbekken.’
De Cock glimlachte.
‘Ik denk dat men het risico te groot vond.’
Vledder ademde diep.
‘Risico,’ herhaalde hij peinzend. ‘Als je erover nadenkt… de man of de vrouw, die blijkbaar vrij openlijk een forse prijs op het hoofd van de beide broers zette, liep daarbij toch zelf grote risico’s?’
De Cock knikte.
‘Inderdaad… in dubbel opzicht.’
‘Dubbel?’
De Cock knikte opnieuw.
‘Eventuele chantagegevolgen door de mensen aan wie hij of zij het aanbod deed en de niet geringe mogelijkheid, dat de beide broers… op een of andere manier… van het aanbod op de hoogte werden gebracht. Walter en Wouter hebben nog steeds intieme relaties met de Amsterdamse onderwereld.’