‘Waar haal je die wijsheid vandaan?’
De oude rechercheur glimlachte.
‘Een oude gewoonte van mij… voor ik naar een stad, dorp of gehucht ga, informeer ik eerst wat ervan bekend is. Wel, dit stond over Brasschaat in de Grote Winkler Prins Encyclopedie.’
Vledder trok een grimas.
‘En in zo’n chique woonomgeving woont het misdadige duo Walter en Wouter van Fluijtenberg.’
De Cock knikte.
‘Aanvankelijk woonden die twee samen, maar volgens Freddy, die ik kort voor ons afscheid nog even om opheldering vroeg, liepen hun karakters en levensgewoonten zo sterk uiteen, dat de beide broers al vrij snel na de dood van hun oom Frederik elk een eigen villa in Brasschaat betrokken.’
Vledder grijnsde.
‘Na de erfenis was er geld genoeg.’
‘Zo is het.’
De jonge rechercheur plukte een notitie uit de borstzak van zijn colbert en bekeek de adressen.
‘Wie nemen we het eerst?’
‘Walter.’
Vledder reageerde verrast.
‘Waarom?’
De Cock bracht zijn beide handen naar voren en drukte de vingertoppen tegen elkaar. ‘Toen ze bij mij aan de Warmoesstraat waren,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘heb ik ze kunnen observeren. Wouter is veel sluwer, bedachtzamer en naar mijn mening bijzonder intelligent. Walter is knap van uiterlijk, maar beslist dommer en… extrovert.’
Vledder knikte begrijpend.
‘Je bedoelt dat je Walter misschien makkelijker tot uitspraken kan verlokken dan Wouter?’
De Cock ademde diep.
‘Precies. Ik zal in deze zaak toch een doorbraak moeten forceren.’
Vledder keek hem van terzijde aan.
‘Hoe had je dat gedacht?’
De grijze speurder wreef peinzend over zijn kin.
‘Ik denk dat ik Walter zal zeggen dat ik bezorgd ben voor zijn leven… dat ik in Amsterdam heb gehoord dat iemand een prijs op zijn hoofd heeft gezet.’
Vledder grinnikte.
‘Een mooie opening.’
De Cock knikte.
‘Daarna zal ik hem op de man af vragen wie volgens hem bereid is om voor zijn dood vijfentwintigduizend gulden te betalen.’
Vledder glimlachte.
‘En waarom… waarom iemand bereid is dat te doen?’
De Cock knikte opnieuw.
‘Precies,’ riep hij instemmend. ‘Het antwoord op die vraag is volgens mij de sleutel… de zaak waar alles om draait. Als wij dat antwoord kennen, zijn we dicht bij de oplossing.’
De jonge rechercheur boog zich ver naar voren en reikte de notitie met het adres van Walter van Fluijtenberg aan de taxichauffeur over. ‘Daar moeten we zijn,’ verduidelijkte hij.
Een paar minuten later stopte de taxi voor een gesloten smeedijzeren hek.
De taxichauffeur draaide zich half om.
‘Moet ik klingelen?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dit is ver genoeg.’
Vledder betaalde de chauffeur met Hollands geld en de beide rechercheurs stapten uit. Daarna wachtten ze geduldig tot de Antwerpse taxi uit het gezicht was verdwenen.
De Cock sjokte naar het smeedijzeren hek en inspecteerde het grondig. Toen hij tot de overtuiging was gekomen dat het niet elektronisch was beveiligd, nam hij uit de zak van zijn regenjas een koperen houdertje met uitschuifbaar een keur van sleutelbaarden. Het was een apparaatje dat hij eens van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen. In luttele seconden had hij daarmee het slot geopend en duwde voorzichtig het zware hek op een kier.
Vledder wees naar het apparaatje in De Cocks hand.
‘Ik zou dat ding verder maar in mijn zak houden,’ raadde hij ernstig aan.
De oude rechercheur keek naar hem op.
‘Waarom?’
Vledder wuifde om zich heen.
‘We zijn in België en ik voel er weinig voor om hier als verdacht van inbraak in een of ander cachot te belanden.’ De jonge rechercheur stak waarschuwend zijn wijsvinger omhoog. ‘Houd er rekening mee… ze zijn hier niet zo zoetsappig als bij ons.’
De Cock trok wat nonchalant zijn schouders op. Hij stak het apparaatje terug in de rechtersteekzak van zijn regenjas en drukte het smeedijzeren hek verder open. In zijn typische slenterpas wandelde hij over de oprijlaan naar de ingang van de villa. Het grove grind knarste onder zijn voeten.
Vledder deed het smeedijzeren hek zorgvuldig achter zich dicht en volgde met een sprintje.
Voor een imposante toegangsdeur onder een brede luifel bleven de twee rechercheurs staan. Rechts van de deur stond Walter van Fluijtenberg in gotische letters, diep gekerfd in een hardhouten schild.
De Cock bekeek aandachtig het slot van de toegangsdeur, maar hield het apparaatje van Handige Henkie in de zak van zijn regenjas. Na enige aarzeling drukte hij op een kleine koperen bouton boven het blankgelakte houten naamschild. Diep in het inwendige van de villa galmde een gong.
De beide rechercheurs lieten enkele minuten voorbijgaan. Er kwam geen reactie. De imposante deur bleef gesloten. De Cock belde opnieuw en wachtte. Zijn ongeduld groeide. Hij hield niet van gesloten deuren. Ze deden zijn vingertoppen tintelen.
Plotseling stopte kort voor het smeedijzeren hek een vuurrode Mitsubishi Colt. Een slanke jonge vrouw, gekleed in een korte rok met daarboven een zwarte cape van bont, gleed uit de wagen en deed het zware hek open. Daarna stapte ze opnieuw in, reed de oprijlaan op en stopte onder de luifel.
De beide rechercheurs stonden schouder aan schouder naast elkaar en keken onbewogen toe hoe de jonge vrouw met lange slanke benen uit de wagen kwam en naar de toegangsdeur schreed.
Pas na enkele meters keek ze op. Verbaasd en verrast bleef ze staan en staarde naar de beide mannen bij de toegangsdeur. Na enige aarzeling liep ze naderbij.
‘Bij wie moet u zijn?’
In haar stem trilde angst.
De Cock gebaarde achter zich naar het houten naambord.
‘Walter van Fluijtenberg.’
De jonge vrouw schudde haar hoofd.
‘Die is er niet.’
De grijze speurder deed een stapje vooruit en keek haar onderzoekend aan. Hij schatte haar op voor in de twintig. Ze had lang donker haar en vriendelijke grijze ogen in een ovaal gezicht. Haar gelaatstrekken kwamen hem bekend voor.
Na enkele seconden nam hij beleefd zijn hoed af en maakte een lichte buiging. ‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij beminnelijk. ‘De Cock met… eh, met ceeooceekaa.’ Hij duimde over zijn rechterschouder. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie uit Amsterdam.’
Over het gezicht van de jonge vrouw gleed een trek van verbazing. ‘Rechercheurs?’ herhaalde ze trillend. ‘Uit Amsterdam?’
De Cock knikte.
‘We zijn vanmorgen met de trein naar Antwerpen gereisd en vandaar…’ De oude rechercheur stokte. Hij keek de jonge vrouw glimlachend aan.
‘Met wie heb ik het genoegen?’
De vraag klonk bijna verlegen.
De jonge vrouw verplaatste haar voeten. Het starre uit haar houding verdween.
‘Yolanda,’ sprak ze zacht. ‘Yolanda van Ulvenhout.’
De Cock onderdrukte een uiting van verbazing.
‘Familie,’ vroeg hij voorzichtig, ‘van de invalide Freddy van Ulvenhout in Antwerpen.’
‘Dat is mijn neef.’
‘Bezoekt u hem wel eens?’
‘Alleen op zijn verjaardag.’
‘En wie is Charles van Ulvenhout uit Amsterdam?’
Er kwam een twinkeling in haar ogen.
‘Kent u hem?’
De Cock gleed met zijn tong langs zijn droge lippen en knikte. ‘Ik… eh, ik ken hem,’ anwoordde hij hees.
Over het gezicht van Yolanda van Ulvenhout gleed een glans van vertedering.
‘Mijn vader.’
16
De Cock liet zijn blik secondenlang op die van Yolanda van Ulvenhout rusten. Intussen draaide het raderwerk van zijn denken op volle toeren. Was die jonge vrouw de link die hij zocht… de ontbrekende schakel in de keten van intrige en moord?