Выбрать главу

De Cock drukte zich weer omhoog en keek rond. Op zijn gezicht lag verbazing. Hij blikte opzij.

‘Waar zijn we?’

Vledder gebaarde voor zich uit.

‘Op de rondweg.’

De oude rechercheur wees naar een verkeersbord boven de weg. ‘Richting Zaandam,’ riep hij ontsteld. ‘We moeten niet naar Zaandam. We moeten naar Sint Barbara en dat ligt aan de Spaarndammerdijk.’

Vledder knikte gelaten.

‘We gaan direct bij de afslag Havens West van de rondweg af en komen op de Transformatorweg,’ legde hij geduldig uit. ‘Vandaar kunnen we de Spaarndammerdijk bereiken. Een andere mogelijkheid is er niet.’

De Cock drukte zich plotseling recht overeind. Met een van emotie bevende hand wees hij schuin naar rechts. ‘Het oude kerkje van Sloterdijk.’ Zijn stem trilde van tederheid. ‘Dat is het enige dat men van het oude dorp heeft laten staan. Vroeger stak de toren als een vinger Gods boven het landschap uit. Nu verzinkt hij in een zee van machtige kantoorgebouwen.’

Vledder grinnikte.

‘Symbolen van Mercurius… God van de handel en de winst.’

De Cock bromde.

‘De oude Grieken noemden hem Hermes… de eeuwige bedrieger… God van de gauwdieven, oplichters en de gewetenloze sluwheid.’

Vledder lachte vrijuit.

‘Was dat dezelfde God?’

De oude rechercheur knikte nadrukkelijk.

‘Absoluut.’

De oude smalle Spaarndammerdijk lag er verlaten bij. Er liep een bejaarde man met een hond en een jonge, te dikke vrouw sjokte op een sukkeldrafje moeizaam voort… stampend, puffend in een slobberend joggingpak.

Bij een nauwe oprit bracht Vledder hun Golf knarsend tot stilstand. Rechts op ooghoogte, gemetseld in een muur, stond: Begraafplaats Sint Barbara, en links op een wit bord met zwarte letters: Verboden voor honden.

De Cock schudde afkeurend zijn hoofd.

‘Waarom zou men honden niet aan de voeten van hun baas of bazin begraven?’

Vledder grinnikte.

‘Honden hebben hun eigen begraafplaats.’ Hij blikte grijnzend opzij. ‘En als het aan jou lag, ook nog een eigen hemeltje.’

De Cock liet de spot aan hem voorbijgaan. Hij wees naar een grote witte P op een blauw vlak, die duidelijk aangaf dat op het terrein van de begraafplaats kon worden geparkeerd.

Vledder reed langzaam langs het open ijzeren hek naar binnen en zette de Golf behoedzaam onder de overhangende takken van een oude cederboom. Toen het dieselend geluid van de motor was verstomd, stapten de beide rechercheurs uit de wagen.

Het was vreemd stil om hen heen. De parkeerplaats was geheel verlaten. Ergens hoog in de oude cederboom tjilpte een vogel en op een paar honderd meter afstand denderde een trein voorbij.

De Cock slenterde met Vledder aan zijn zijde in de richting van een klein, vriendelijk, half in het groen verscholen kerkje. Het was van een bijna onhollandse architectuur, grof vakwerk, opgevuld met rode baksteen. Slechts aan doden gewijd, lag het er triest en verlaten bij.

De oude rechercheur schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge. Het was bijna elf uur.

De brede deuren van de aula, donkergroen met zwaar ijzerbeslag, waren gesloten en er was niets dat erop wees dat in het kerkje binnen enkele minuten een uitvaartdienst zou worden gehouden.

Vledder keek hem van terzijde aan.

‘Het is toch vandaag?’

In zijn stem trilde twijfel.

De Cock knikte nadrukkelijk. Om zich van de juiste datum te vergewissen, gleed zijn hand naar de binnenzak van zijn colbert. Nog voor hij de enveloppe met het overlijdensbericht had gepakt, werd de aandacht van de rechercheurs getrokken door een kleine bestelwagen, die langzaam de poort binnenreed.

Midden op de parkeerplaats bleef de bestelauto staan. Uit de cabine sprong, soepel verend door zijn knieën, een lange slanke jongeman. De Cock schatte hem op voor in de dertig. Hij was gekleed in een nauwsluitend zwart kostuum. Boven de kraag van zijn colbert bolde een witzijden sjaal.

Wat de oude rechercheur frappeerde, was de zwarte hoed die de jongeman droeg… een hoed met een brede rand en rondom een glimmend lint. Het deed hem denken aan de dracht van de Amerikaanse gangsters uit de woelige jaren van de drooglegging.

De jongeman liep in looppas naar de achterzijde van de auto en trok een brede metalen laadklep naar beneden. Uit het inwendige van de bestelauto gleed in een rolstoel naar die laadklep een meisje met lang golvend kastanjebruin haar. Als een lift gleed de klep naar beneden.

Het meisje reed de parkeerplaats op. De jongeman liet de laadklep weer omhoog gaan, sloot de wagen en duwde het meisje in haar rolstoel voor zich uit in de richting van de aula.

Voor de beide rechercheurs bleef het tweetal staan. De jongeman schoof zijn hoed met zijn wijsvinger iets omhoog en glimlachte. Hij had een innemend gezicht met een beweeglijke mond en een gleufje in het midden van zijn brede kin. ‘Komt u ook voor de uitvaart van de heer Van Fluijtenberg?’ vroeg hij vriendelijk.

De Cock knikte.

‘Om elf uur.’

De jongeman maakte een verontschuldigend gebaartje.

‘Wij zijn laat.’ Hij wees in de richting van het meisje. ‘Patricia had vanmorgen plotseling weer een van haar aanvallen. Dan duurt het altijd even voor ze weer verder kan. Ik zei: “blijf maar thuis”. Maar zij stond erop om de begrafenis van oom Frederik bij te wonen.’

De Cock schonk hem een beminnelijke glimlach.

‘Oom Frederik?’

De jongeman knikte.

‘De heer Van Fluijtenberg is… eh, was de oudste broer van mijn moeder.’ Hij schudde triest zijn hoofd. ‘De Van Fluijtenbergs worden niet oud. Onze moeder is ook vrij jong gestorven.’ Hij zweeg en wees naar de gesloten auladeuren. ‘Is er al iemand?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik heb nog niemand gezien.’

De jongeman keek wat onrustig om zich heen over de verlaten parkeerplaats. Daarna blikte hij op zijn horloge. ‘Het is al tien minuten over elf. De rouwstoet had er al lang moeten zijn.’

De Cock maakte een schouderbeweging.

‘Misschien opgehouden in het verkeer.’

Het meisje keek van haar rolstoel omhoog. Ze had grote donkerbruine ogen. Ze glansden in een smal ovaal gezichtje, bleek als doorschijnend albast. ‘Bent u ook familie van oom Frederik?’

De grijze speurder schudde zijn hoofd.

‘Mijn naam is De Cock… De Cock met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie, verbonden aan het bureau Warmoesstraat.’

Er gleed een glimlach over haar lief bleek gezichtje.

‘Wij… eh, wij hebben ons nog niet aan u voorgesteld.’ Ze wees schuin achter zich omhoog. ‘Dat is mijn broer… mijn broer Richard… Richard Roosendaal. En ik ben Patricia.’ Ze glimlachte opnieuw. ‘Komt u eindelijk oom Frederik arresteren?’

De Cock trok zijn gezicht strak.

‘Dat kan niet. Op aarde is dood een absolute strafuitsluitingsgrond.’

Patricia Roosendaal negeerde de opmerking.

‘Mijn broer Richard en ik vragen ons af waar oom Frederik zich al die jaren heeft schuilgehouden. Sinds hij uit de gevangenis is ontvlucht, hebben we nooit meer iets van hem gezien of gehoord.’ Ze trok vanonder een wollen plaid op haar knieën een enveloppe met een paarse rand. ‘Tot wij vanmorgen het bericht van zijn overlijden kregen.’

De Cock keek haar verbaasd aan. ‘U wist niet dat hij was gestorven? Ik bedoel… voor u dat bericht kreeg?’

Patricia Roosendaal schudde haar hoofd.

‘Dit overlijdensbericht was voor ons een totale verrassing.’ Ze schoof de enveloppe met de paarse rand weer onder haar plaid. ‘Eerlijk gezegd… de dood van oom Frederik is voor ons een uitkomst. We kunnen het geld van de erfenis best gebruiken. Richard heeft wel een goede baan, maar…’ Haar broer onderbrak haar. Op zijn beide wangen werden rode koortsvlekjes zichtbaar. Wild zwaaide hij in de richting van de toegangspoort. ‘Ze hadden er toch allang moeten zijn.’ In zijn stem trilde onbehagen. ‘Ze zijn nu al bijna een halfuur te laat.’ Hij wendde zich vol onbegrip tot De Cock. ‘Hebben begrafenissen altijd vertraging?’