De grijze speurder bleef voor de jonge vrouw staan en keek op haar neer.
‘Komt Wouter hierheen?’ vroeg hij vriendelijk.
Yolanda van Ulvenhout schudde haar hoofd.
‘Wouter zei dat hij op weg ging naar Amsterdam.’
De Cock ervoer haar antwoord als een schok.
‘Naar Amsterdam?’ vroeg hij toonloos.
Yolanda van Ulvenhout keek met een betraand gezicht naar hem op en knikte.
‘Dat zei hij… Amsterdam. Hij had daar iets te regelen.’
De Cock knielde voor haar neer en pakte haar beide handen. ‘Luister,’ gebood hij indringend. ‘Weet u wat voor een leven Walter heeft geleid… hoe hij zo’n kapitale villa kon bewonen?’
Yolanda van Ulvenhout knikte traag.
‘Inbraak… roof… diefstal… samen met Wouter. Walter was daar altijd erg openhartig in.’
De Cock kneep haar handen steviger vast.
‘Heeft Walter u wel eens iets verteld over zijn oom… Frederik Johannes van Fluijtenberg?’
Yolanda van Ulvenhout knikte opnieuw.
‘Hij werd Frederik Fluweel genoemd. Volgens Walter een geniale man. Hij was hun leider… het brein achter alle operaties.’
De Cock voelde hoe de spanning bezit van hem nam. De gevoelige uiteinden van zijn zenuwen trilden in de toppen van zijn vingers.
‘Heeft uw vriend Walter,’ vroeg hij slikkend, ‘u ook verteld hoe die Frederik Fluweel drie jaar geleden aan zijn eind kwam?’
Yolanda van Ulvenhout liet haar hoofd iets zakken.
‘Hij stierf onder hun handen.’
Licht gebogen en met een verbeten trek op zijn brede gezicht stapte De Cock voor de grote schouw heen en weer. Het was hem plotseling allemaal duidelijk… de gehele toedracht. Hij kende nu het antwoord op de vraag, die hem vanaf het begin van het onderzoek kwellend had beziggehouden: waarom kwam pas drie lange jaren na de dood van Frederik Johannes van Fluijtenberg een reactie op zijn sterven… zond iemand een kennisgeving van zijn overlijden rond?
De grijze speurder kneep zijn beide ogen even dicht. Het was, zo besefte hij nu, een uiterst listig gestelde kennisgeving van overlijden, waarvan de fatale gevolgen waren te voorzien.
Voor de fauteuil van Vledder bleef hij staan.
‘Zou jij het onderzoek verder alleen kunnen afmaken?’ vroeg hij uitdagend.
De jonge rechercheur keek naar hem op.
‘Waarom?’
De Cock antwoordde niet. Hij wees naar de telefoon opzij van de schouw. ‘Bel onze wachtcommandant aan de Warmoesstraat in Amsterdam,’ sprak hij streng. ‘Vraag aan Jan Kusters of hij ervoor wil zorgen dat Appie Keizer en Fred Prins zich voor ons gereed houden… met kogelvrije vesten.’
Vledder reageerde verrast.
‘Kogelvrije vesten?’
De Cock knikte.
‘En zeg tegen de wachtcommandant dat hij de man, die zich namens mij bij hem meldt, moet vasthouden tot wij komen.’
Vledder kwam uit zijn stoel overeind.
‘Hoe bel je van hier Nederland?’
De Cock negeerde de vraag. Hij liep bij hem vandaan en knielde opnieuw voor Yolanda van Ulvenhout neer.
‘Help mijn collega,’ zei hij vriendelijk. ‘En als hij klaar is, dan belt u uw vader en zegt u hem, dat hij… Charles van Ulvenhout… zich namens mij moet melden bij de wachtcommandant van het politiebureau aan de Warmoesstraat.’ De grijze speurder zweeg even, plukte een schone zakdoek uit zijn broekzak en droogde voorzichtig de tranen op haar gezicht. ‘Als uw vader vraagt waarom hij zich moet melden… zeg hem dan dat Wouter van Fluijtenberg naar hem onderweg is.’
17
In een snel vallende avond raasde de vuurrode Mitsubishi Colt vanuit het Belgische Brasschaat over brede snelwegen naar het noorden.
Yolanda van Ulvenhout boog zich over het stuur en tuurde gespannen over de weg. Vledder zat met een nors gezicht naast haar. Het feit dat hij de zaak nog niet geheel doorgrondde, zat hem dwars.
De Cock had op de achterbank plaatsgenomen, schuin, met opgetrokken knieën. De oude rechercheur keek behaaglijk toe hoe een volle maan zo nu en dan door het grauwe wolkendek prikte en het omringende landschap verraste met een zilveren gloed.
Op het gezicht van de grijze speurder lag een tevreden trek. Hij had het gevoel dat hij de juiste voorbereidingen had getroffen. Binnen enkele uren kon het doek over het drama vallen.
Het was een simpel plan. Een in het verleden vaak door hem gebruikte methode. Charles van Ulvenhout, zo had hij bedacht, zou goed beschermd als lokaas dienen voor een op wraak beluste Wouter van Fluijtenberg. De gedachte aan de naderende ontknoping deed hem glimlachen. Zachtjes gleed hij opzij en viel in slaap.
Toen de wagen de grens van Amsterdam had bereikt, werd hij wakker en snoof. Het was alsof de lucht van de stad hem had gewekt. Wisselende beelden van straten, grachten en pleinen schoven aan hem voorbij. Hij had het gevoel weer thuis te zijn.
Yolanda van Ulvenhout bracht in de Warmoesstraat haar vuurrode auto voor de ingang van het politiebureau tot stilstand en liet de beide rechercheurs uitstappen.
De Cock stormde als eerste de hal binnen. Achter de balie zaten Fred Prins en Appie Keizer. De oude rechercheur liep op Jan Kusters toe.
‘Waar is Charles van Ulvenhout?’
De wachtcommandant keek hem niet-begrijpend aan.
‘Ik heb geen Charles van Ulvenhout,’ reageerde hij verward.
De Cock zwaaide.
‘De man die zich vanavond namens mij zou melden.’
Jan Kusters schudde zijn hoofd.
‘Er heeft zich niemand bij mij gemeld.’
De Cock staarde met toegeknepen lippen voor zich uit. Een licht gevoel van paniek maakte zich van hem meester. Het duurde maar even. Toen draaide hij zich om naar Yolanda.
‘Waar woont jouw vader?’
‘Aan de Rooseveltlaan.’
‘Rooseveltlaan?’
‘Ja.’
‘Rij mij daarheen.’
Yolanda van Ulvenhout knikte begrijpend. Met een bleek gezicht liep ze terug naar haar Mitsubishi.
De Cock wendde zich tot Vledder.
‘Jij neemt Fred Prins en Appie Keizer bij je in de wagen en rijdt met de Golf achter ons aan.’ Na die opdracht draafde de oude rechercheur het bureau uit.
Vledder keek hem na en glimlachte.
De Cock in draf was een koddig gezicht.
Het ging snel. Yolanda van Ulvenhout nam in het drukke stadsverkeer meer risico’s dan de grijze speurder lief was, maar hij begreep haar angst.
Met knarsende remmen bracht zij haar wagen in de Rooseveltlaan tot stilstand en rende over het trottoir. De Cock volgde.
Op de bruingelakte toegangsdeur van de woning van Charles van Ulvenhout was een briefje met twee punaises vastgeprikt. Yolanda trok het er wild af en De Cock keek over haar schouder mee.
‘Je kunt mij vinden,’ las hij zwaar hijgend, ‘op Sint Barbara.’
Op de oude smalle Spaarndammerdijk stonden achter elkaar twee auto’s: een donkerblauwe Ford Scorpio en een lange zilvergrijze Mercedes.
Yolanda wees voor zich uit.
‘Die Scorpio is van vader. De Mercedes van Wouter.’
De Cock keek haar van opzij aan.
‘Heeft je vader een vuurwapen?’
Yolanda van Ulvenhout knikte.
‘Hij is al jaren lid van een schietvereniging.’
De Cock liep naar het gesloten hek en klom er gehinderd door een gewicht van negentig kilo moeizaam overheen. Yolanda volgde hem, lenig als een kat. Achter hen klonk het geluid van de remmende Golf, gevolgd door de voetstappen van Vledder, Appie Keizer en Fred Prins.