‘En als Frederik Johannes van Fluijtenberg geen natuurlijke dood is gestorven, maar gewelddadig om het leven kwam?’
De Cock spreidde zijn beide handen.
‘Dan hadden we nu geen problemen gekend.’
‘Waarom niet?’
De Cock glimlachte.
‘Dan was er naar de gewelddadige dood,’ legde hij geduldig uit, ‘door de recherche een onderzoek ingesteld en had de officier van justitie een verlof tot begraven gegeven. In dat geval waren wij al drie jaar geleden op de hoogte geweest van het droevig verscheiden van de heer Van Fluijtenberg en stond zijn signalering niet meer in het opsporingsregister.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Toch ben ik niet overtuigd,’ riep hij geëmotioneerd. ‘Volgens mij blijven er genoeg twijfels over. Die fraaie grafsteen kan best een camouflage zijn… en ligt daar geen Frederik Johannes van Fluijtenberg, maar iemand anders en leeft Frederik Johannes van Fluijtenberg nog ergens onbekommerd voort.’
‘Wat wil je dan?’
‘Opgraven.’
De grijze speurder zuchtte.
‘Ik denk niet,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘dat de officier van justitie onmiddellijk bereid zal zijn om ons een bevel tot exhumatie te geven.’ Hij zweeg even. Een zoete glimlach dartelde om zijn lippen. ‘Op basis van een grap… een macabere grap?’
Vledder gromde.
‘Ik geloof niet meer in een grap.’
De Cock keek zijn jonge collega geamuseerd aan.
‘Wat dan?’
Vledder startte de motor.
‘Ik geloof,’ sprak hij knorrig, ‘dat we weer midden in de ellende zitten.’
4
Vledder parkeerde de auto op de houten steiger boven het water van het Damrak. De beide rechercheurs stapten uit en slenterden via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat. Er hing een dichte walm van giftige uitlaatgassen. Tot aan het Nationaal Monument stond de smalle straat vol auto’s. Een jonge politieman probeerde vergeefs met wilde armgebaren nerveus toeterende chauffeurs tot bedaren te brengen.
De Cock liep op hem toe.
‘Wat is er aan de hand?’
De jonge agent wees naar het andere einde van de straat.
‘Een grote vrachtwagen met aanhanger heeft zich in de nauwe Sint Olofspoort klemgereden… kan niet voor- of achteruit. Dat is al de derde keer van de week. Het wachten is op een takelwagen, maar die is al drie kwartier onderweg.’
De Cock kneep zijn neus dicht.
‘Surprising Amsterdam,’ lachte hij, ‘je wordt er langzaam vergast.’ Met een nog toegeknepen neus liep hij snel van de diender weg. Vledder kwam hem na. Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten wenkte Jan Kusters de oude rechercheur vanachter de balie.
‘Waar zat je?’
‘Op Sint Barbara.’
‘De begraafplaats?’
‘Ja.’
‘Wat moest je daar doen?’
De Cock glimlachte.
‘Een begrafenis bijwonen, maar het lijk kwam niet opdagen.’ Hij spreidde zijn beide handen. ‘Had je mij nodig gehad?’
De wachtcommandant knikte.
‘Jij bent altijd op pad,’ reageerde hij wrevelig. ‘Je bent er nooit als er iemand voor je komt opdraven.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Had ik iemand ontboden?’
Jan Kusters schudde zijn hoofd.
‘Dat niet. Maar er zit boven al geruime tijd een heer op je te wachten.’
‘Wat voor een heer?’
De wachtcommandant grabbelde een notitie van zijn bureau. ‘Een heuse notaris… meester M.G. van den Hoeve. Hij wilde je onmiddellijk spreken.’
‘Hij noemde mijn naam?’
Jan Kusters knikte.
‘Rechercheur De Cock. Dat ben jij toch?’
De grijze speurder grijnsde. Daarna kneep hij zijn wenkbrauwen samen. ‘Meester M.G. van den Hoeve,’ herhaalde hij peinzend. ‘Meester M.G. van den Hoeve.’ Hij proefde de naam op zijn tong. Ineens greep hij naar de binnenzak van zijn colbert, pakte daaruit de enveloppe met de paarse rand en reikte die Vledder aan. ‘Kijk eens… volgens mij een van de namen onder dat vreemde bericht van overlijden.’
De jonge rechercheur nam de enveloppe van hem aan, trok de kaart eruit en bekeek het overlijdensbericht.
‘Je hebt gelijk,’ sprak hij terwijl hij knikte. ‘Meester M.G. van den Hoeve.’ Op zijn gezicht gloorde verbazing. ‘Is die notaris Van den Hoeve familie van Frederik Johannes van Fluijtenberg?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Ik heb mij nooit met de familie van Van Fluijtenberg beziggehouden. Niet interessant genoeg. Welke namen staan er verder onder dat bericht?’
Vledder las hardop.
‘Brasschaat (België): W. van Fluijtenberg en nog eens Brasschaat (België): W. van Fluijtenberg. Dan Amsterdam: die notaris meester M.G. van den Hoeve. Verder Amsterdam: Dr. J.H. Achterbosch en ten slotte Baarn: Peter van Oosterwijker.’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘De namen van broer en zus Roosendaal… Richard en Patricia… staan er niet op?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Die wisten ook niets van het overlijden van hun oom af voor ze dat bericht ontvingen.’
De Cock grijnsde.
‘Maar ze zijn wel familie.’ De oude rechercheur stak zijn hand uit en nam de enveloppe met het overlijdensbericht weer van Vledder over. Daarna draaide hij zich om en besteeg opmerkelijk kwiek de stenen trappen naar de tweede etage.
Boven op de bank bij de deur naar de grote recherchekamer zat in een groene loden jas een kleine, wat gezette man met een rood bolrond gezicht. Dun stroblond haar plakte op zijn vette schedel. Toen hij de grijze speurder in het oog kreeg, kwam hij van de bank overeind. Met korte driftige pasjes liep hij op hem toe.
‘Rechercheur De Cock?’
Zijn stem kraakte.
De oude rechercheur keek op hem neer en glimlachte.
‘De Cock met ceeooceekaa,’ antwoordde hij vriendelijk. ‘Ik wil graag dat men mijn naam goed spelt. Als notaris weet u hoe belangrijk dat is.’
De man keek naar hem op.
‘U weet wie ik ben?’
De Cock knikte.
‘Sinds enkele minuten. Notaris M.G. van den Hoeve. De wachtcommandant heeft mij ingelicht.’
De notaris gebaarde naar de bank.
‘Ik wacht hier al ruim een halfuur op u.’
Het klonk als een verwijt.
De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Dat spijt mij oprecht,’ sprak hij beminnelijk. ‘Ik was ook niet van uw komst op de hoogte. Vanmorgen wilde ik de laatste eer bewijzen aan de heer Frederik Johannes van Fluijtenberg… gezien vanuit een crimineel perspectief… een groot man.’
‘U was op Sint Barbara?’
‘Precies.’
Notaris Van den Hoeve reageerde heftig.
‘U bent het slachtoffer geworden van een… eh, een onbetamelijke grap.’
De Cock reageerde niet. Hij liep aan de gezette notaris voorbij naar de grote recherchekamer en liet hem op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. Daarna wierp hij met zwier, missend, zijn oude hoedje naar de kapstok en ging met zijn losgeknoopte regenjas nog aan achter zijn bureau zitten. Met een scherpe blik nam hij de man voor zich nauwkeurig op… de kleine neus, de bijna verzonken groene ogen en de mollige handjes, rustend op de rand van zijn bureau.
‘Een grap?’
De heer Van den Hoeve knikte nadrukkelijk.
‘Iemand heeft gemeend met u… en misschien nog met vele anderen, een grap te moeten uithalen… een smakeloze, misplaatste grap.’
De Cock keek hem verward aan.
‘Het spijt me,’ sprak hij traag, ‘maar het koddige ontgaat mij.’ De grijze speurder schudde zijn hoofd. ‘Wordt de heer Van Fluijtenberg vandaag niet begraven?’
Van den Hoeve slikte.
‘De heer Van Fluijtenberg is niet dood.’ De notaris slikte opnieuw. ‘Ik bedoeclass="underline" hij is niet nu doodgegaan. Van Fluijtenberg stierf al drie jaar geleden… om precies te zijn op 11 november.’