Выбрать главу

Smalle Lowietje reageerde afwerend.

‘Begrijp goed… ik heb alles van horen zeggen.’

De Cock boog zich ver naar hem toe. ‘Wie waren die cijferaars?’ vroeg hij dwingender.

De caféhouder deinsde iets terug.

‘Double U & Double U.’[1]

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Wie zijn Double U & Double U?’

Smalle Lowietje blikte angstig om zich heen.

‘W&W,’ antwoordde hij hees. ‘Wouter en Walter… de twee neven van Frederik Fluweel.’

De Cock stapte de volgende morgen op het Stationsplein uit de tram en keek naar de grauwe lucht. Vlokken natte sneeuw kleefden aan zijn gezicht. Hij schoof zijn oude hoedje naar voren en trok de kraag van zijn regenjas omhoog. In een stroom reizigers sjokte hij door een kleffe bruine brei van smeltende sneeuw naar het brede trottoir van het Damrak. De winter, vond hij, was veel te vroeg begonnen.

Bij de Oudebrugsteeg stak hij de rijbaan van het Damrak over en slenterde naar de Warmoesstraat. Op de hoek bij de Lange Niezel bleef hij even staan en keek vol medelijden naar een jonge prostituee, die in een felrode, veel te korte rok en stappend op ondeugdelijke pumpschoentjes met hoge hakken, zich een weg door de sneeuw baande.

Hij trok gelaten zijn schouders op en liep verder naar het politiebureau. In de hal wuifde hij ter begroeting naar Jan Kusters achter de balie en besteeg in een rustig tempo de stenen trappen naar de tweede etage. Toen hij de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder achter zijn elektronische schrijfmachine. De rappe vingers van de jonge rechercheur dansten over de toetsen.

Toen hij De Cock in het oog kreeg, liet hij zijn vingers rusten en keek op. Zijn gezicht stond nors.

‘Je bent laat.’

Het klonk bestraffend.

De Cock trok zijn regenjas uit en grijnsde.

‘Als jij elke morgen tegen mij zegt dat ik te laat ben, dan maak ik er in het vervolg een gewoonte van.’

Vledder grinnikte.

‘Die gewoonte heb je al jaren… zo lang ik met je optrek.’

De Cock ging tegenover hem achter zijn bureau zitten.

‘Wat ben je aan het doen?’ vroeg hij belangstellend.

Vledder gebaarde naar zijn schrijfmachine.

‘Een samenvatting… een samenvatting van het verhaal van Smalle Lowietje.’

‘Over Frederik Fluweel?’

Vledder knikte. Hij boog zich over zijn schrijfmachine en las voor: ‘Frederik Johannes van Fluijtenberg, alias Frederik Fluweel, dreef onder de dekmantel van een legaal transportbedrijf, S&S, Snel en Soepel, een soort misdaadsyndicaat met vaste werknemers in loondienst. Onder die vaste werknemers stonden ook zijn beide neven W&W, Wouter en Walter van Fluijtenberg op de loonlijst… twee broertjes, die volgens Smalle Lowietje voor geen moord terugdeinzen.’

De Cock knikte instemmend.

‘Wouter en Walter van Fluijtenberg,’ vulde hij aan, ‘bewonen nu elk een kapitale villa, niet ver over de Nederlandse grens, in het Belgische Brasschaat, en schijnen beiden over ruime financiële middelen te beschikken.’

Vledder gniffelde.

‘Veel meer dan men van een CAO-loon in het vervoerswezen kan overhouden.’

De Cock maakte een schouderbeweging.

‘Je hebt gehoord wat notaris Van den Hoeve ons gistermiddag heeft verteld. De beide broertjes Wouter en Walter hebben na de dood van hun oom en werkgever hun rechtmatig erfdeel ontvangen.’ De oude rechercheur spreidde zijn beide handen. ‘Wat is daar wettelijk op tegen?’

Vledder reageerde fel.

‘Er gingen geruchten,’ antwoordde hij heftig, ‘dat ze hun oom zachtjes om zeep hebben geholpen en ik kan mij niet herinneren dat moord uit ons Wetboek van Strafrecht is geschrapt.’

De Cock zuchtte.

‘Oom Frederik had een zwak hart.’

Vledder snoof.

‘Dat zegt die meester Van den Hoeve.’

De Cock hield zijn hoofd iets schuin.

‘En jij gelooft de notaris niet?’

Vledder kwam geagiteerd uit zijn stoel omhoog.

‘Het stinkt, De Cock,’ riep hij geëmotioneerd. ‘Het stinkt… het stinkt als een walmende beerput en dat weet jij best.’

De oude rechercheur leunde in zijn stoel achterover.

‘Bewijzen,’ sprak hij kalm. ‘Wettelijke bewijzen… rechtmatig verkregen. Daar gaat het om. Aan de vage geruchten die Smalle Lowietje heeft opgevangen, hebben we niets.’

Vledder ging weer achter zijn bureau zitten.

‘Kunnen we Smalle Lowietje niet onder druk zetten,’ sprak hij bedachtzaam, ‘zodat hij ons de bron van die geruchten noemt.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Daar voel ik niets voor. Ik wil onze relatie met de caféhouder niet bezoedelen. We kunnen hem in de toekomst nog hard nodig hebben. Bovendien vermoed ik dat Smalle Lowietje de bron van die geruchten niet kent.’

Vledder zuchtte.

‘Hij weet toch wie destijds over dat geval heeft gesproken… welke mensen er toen bij elkaar waren?’

De Cock schudde afkeurend zijn hoofd.

‘Je moet voorzichtig zijn.’ De oude rechercheur zweeg even. ‘Hoe ontstaat in een café zo’n gerucht? Iemand zegt: “Frederik Fluweel is dood.” Een ander oppert: “Die zullen ze wel om zeep hebben geholpen.” En weer een ander meent: “Die twee neefjes van hem zijn zo lekker niet.” ’

‘Het kan best zijn dat het gerucht zo is ontstaan,’ reageerde Vledder opgewonden. ‘Maar we moeten toch iets ondernemen? Je hebt zelf gezegd, dat dat valse bericht van overlijden niet zomaar een grap is. ‘Hij trok wild een lade van zijn bureau open. ‘Ik heb vanmorgen al vroeg met het Bevolkingsregister gebeld.’

De Cock keek hem schuins aan.

‘Kreeg je inlichtingen?’

‘Zeker.’

‘Via de telefoon?’

Vledder knikte.

‘Niet direct, maar toen ik jouw naam noemde, werd men plotseling heel bereidwillig.’ De jonge rechercheur pakte een vel met aantekeningen uit de lade van zijn bureau. ‘Het overlijden van Frederik Johannes van Fluijtenberg,’ meldde hij, ‘staat keurig in het register van overlijden van Amsterdam vermeld en de ambtenaar van de burgerlijke stand heeft op basis daarvan een verlof tot begraven afgegeven. De man die op Sint Barbara onder die rode granieten steen ligt, is heel officieel de dode Frederik Fluweel. Ik heb ook met de mensen van de begraafplaats gebeld en die bevestigen dat: vak B, nummer 27.’

De Cock wreef met de rug van zijn hand langs zijn neus.

‘Als er al iets aan het overlijden van Frederik Fluweel schort,’ sprak hij bedachtzaam, ‘dan is dat heel professioneel gebeurd en zijn de sporen daarvan keurig weggewerkt.’

Vledder klemde zijn lippen op elkaar.

‘Frederik Johannes van Fluijtenberg stierf een natuurlijke dood.’

De Cock knikte traag voor zich uit.

‘Een natuurlijke dood,’ herhaalde hij somber. ‘Dat vermoeden had ik al.’ De oude rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Juridisch gezien hebben we voor ons onderzoek geen poot om op te staan.’

Vledder smeet de oude rechercheur het vel met aantekeningen toe. ‘Kijk eens,’ sprak hij grimmig, ‘wie de verklaring van overlijden heeft ondertekend?’

De Cock schoof de aantekeningen naar zich toe.

‘Dokter J.H. Achterbosch.’ In zijn stem trilde verbazing.

Vledder trok zijn gezicht strak.

‘Een van de namen onder dat valse bericht van overlijden.’

6

Ze reden in hun Golf van de steiger achter het politiebureau weg. De straten waren schoon. Een korte regenbui had de resten van de sneeuwval weggespoeld.

De Cock blikte opzij.

‘Heb je het adres van die dokter?’

Vledder knikte.

‘Saxen Weimarlaan 1017. Daar woont hij en dat is ook zijn praktijkadres. Volgens de centrale doktersdienst heeft hij nu spreekuur. Ik hoop alleen dat zijn wachtkamer niet vol zit met patiënten.’

вернуться

1

‘Double U’, Engelse uitspraak van de letter ‘W’. Spreek uit ‘dubbeljoe’.