Выбрать главу

De agent gebaarde over zijn schouder. ‘Hij heeft ook een portefeuille bij zich met geld en papieren.’

De grijze speurder grijnsde vriendelijk. ‘Dat heb ik ook.’ De agent bromde. Zijn gezicht kleurde rood. ‘Maar de portefeuille heeft hij gestolen, begrijpt u? Het kan niet anders. Ziet u… hij heet Brouwer… Johannes Brouwer… bij ons beter bekend als Jopie Stuff.’ De Cock knikte begrijpend. ‘En van wie is die portefeuille?’ De agent trok zijn zakboekje. ‘Van Maanenfeldt… Archibald van Maanenfeldt.’

‘Johannes Brouwer?’

‘Ja, meneer.’

De Cock keek het mannetje onderzoekend aan, tastte ver in zijn herinnering. ‘Je ging toch vroeger met condooms langs de Walletjes, is het niet?’

Het mannetje knikte met een droef gezicht. ‘Vroeger… ja, toen zat er nog brood in… toen was er nog moraal… toen lag de schaamteloosheid nog niet in de etalages. Maar de tijden veranderen. De meissies kopen ze nou bij de kruidenier of in de supermarkten… hele dozen, gelijk met de suiker en de margarine.’

De Cock glimlachte. ‘Ze noemen je nu Jopie Stuff?’ Het mannetje grijnsde bitter. ‘Van de kapotjes naar de stuff. Wat maakt het uit? Het is toch een rotbende.’

‘Waar handel je in?’

Het mannetje schudde zijn hoofd. ‘Ik handel niet. Ik rook wel eens een stickie, zo af en toe.’

De Cock plooide zijn gezicht in verbazing. ‘De agenten zeggen…’ Het mannetje verschoof iets op zijn stoel. Over zijn bleke gezicht gleed een trieste glimlach. ‘Ik… eh,’ begon hij weifelend, ‘ik had een brokkie gekocht… van een Yank… mooie hasj… verdomd mooie hasj. Ik heb een stukkie geprobeerd. Er zat weinig rotzooi in. Ik had het ook graag voor mezelf willen houden. Helemaal. Maar een mens moet toch ook leven, nietwaar?’ De Cock knikte wat afwezig. ‘Het zal je een lieve duit hebben gekost.’

‘Wat.’

‘Dat brokkie hasj… bijna een pond.’

Johannes Brouwer trok zijn schonkige schouders op. ‘Het… eh, het ging wel.’

‘Wanneer heb je het gekocht?’

‘Vanmiddag in de binnenstad.’

De Cock wreef langs zijn neus. ‘Van… eh… je liggende gelden?’ Jopie Stuff keek hem loerend aan. ‘U bedoelt?’

De Cock boog zich met een ruk naar voren. ‘Ik bedoel,’ riep hij fel, ‘dat ik weet, dat je al maanden aan de gallemiezen ligt… van het ene gore kraakpand naar het andere trekt.. en gisterenmorgen nog moest bedelen om een piek voor een kop warme koffie, omdat je niet weer bij je oude moeder wilde aankloppen.’ Hij zweeg even, vervolgde toen vriendelijker: ‘Jopie, hoe kwam je aan het geld?’

Johannes Brouwer schoof onrustig heen en weer. ‘Gevonden…’ De Cock grijnsde met een scheve mond. ‘… In een oude kous onder een losse steen op het Damrak.’ Zijn stem droop van sarcasme. Hij schudde verwijtend zijn hoofd. ‘Kom nou, Jopie, geen verhaaltjes. Waar had je het geld vandaan?’

Er trilde een zenuwtrek langs de magere kaken van Jopie Stuff. Zijn kleine handjes friemelden aan de knopen van zijn colbert. ‘Ik… eh, ik zei het u toch… gevonden.’

De Cock boog zich nog verder naar het nietige mannetje naast hem op de stoel. De Cock wond zich duidelijk op. Het bloed steeg naar zijn hoofd, kleurde zijn wangen rood. De vriendelijke trekken waren verstard in een koud, strak masker. In zijn staalgrijze ogen lag een harde blik. ‘Gevonden!’ riep hij verachtelijk. ‘Gevonden… ja, in de zakken van een slapende vent.’ Hij ademde diep, strekte zijn arm beschuldigend naar het mannetje uit. ‘En toen die vent bij het “snuffelen” wakker werd, ben je in paniek geraakt en heb je hem koud gemaakt!’

Johannes Brouwer stond op. Zijn gezicht zag bleek. Zijn sluwe frettenogen waren wijd van angst. Hij deed een paar passen achteruit, hoofdschuddend, zijn magere handen afwerend naar voren. ‘Nee!’ de schrille kreet echode tegen de kale wanden van de recherchekamer. ‘Nee!’

De Cock stond op en stelde zich groot, breed, dreigend voor hem op. ‘Jij hebt hem koudgemaakt,’ siste hij verbeten. ‘Jopie… voor een paar rottige centen heb je hem koud gemaakt?’ ‘Dat… dat is niet waar.’

De grijze speurder klemde zijn lippen op elkaar. ‘In dat vale miezerige koppie van je,’ ging hij ijzig verder, ‘had je al precies uitgerekend hoeveel hasjiesj je voor die centen kon kopen.’ Hij klopte met een dikke middelvinger op het smalle voorhoofd van Jopie Stuff.

‘Hier… verziekt door al die rotzooi die je de laatste jaren hebt gebruikt.’ Hij kneep zijn ogen halfdicht. ‘Toen die vent jouw kille hand aan zijn lijf voelde, werd hij wakker.’ Hij trok zijn neus op, snoof minachtend. ‘Wat moest je doen? Jopie… wat moest je doen?’

Johannes Brouwer schudde vertwijfeld opnieuw zijn hoofd. In zijn angst voor die grote, dreigende man voor hem liep hij verder achteruit, struikelde over een bureaustoel en bleef ruggelings liggen.

De Cock bukte zich over hem heen, klauwde met één hand in de stof van zijn colbert en tilde hem overeind. Het magere gezicht hield hij pal voor zich.

‘Je had geen keus, Jopie,’ zei hij met zalvend sarcasme. ‘Het was eigenlijk niet eens jouw schuld. Het was de schuld van die vent. Hij werd wakker. Dat had hij niet moeten doen.’ Het mannetje slikte. Zijn adamsappel danste op en neer. ‘Hij werd niet wakker!’ riep hij hoofdschuddend. ‘Dat is niet waar. Hij werd helemaal niet wakker. Hij… eh, kij kón niet meer wakker worden.’ Jopie Stuff strekte afwerend zijn handen uit. ‘Die vent was zo dood als een pier. En wat doet een dooie vent nog met geld? In de hemel is tóch alles gratis!’

‘Wat doen we met hem?’

De Cock zuchtte diep, reikte naar de telefoon en nam de hoorn op. ‘Ik zal de commissaris inlichten. Neem jij even contact op met de opiumploeg. Zeg, dat we de hasjiesj vast naar het laboratorium zullen brengen, maar dat we Johannes Brouwer voorlopig hier houden.’

Vledder knikte. ‘En de beschuldiging?’

De Cock maakte een vaag gebaar. ‘Diefstal van papieren en geld. Zolang we niet weten waaraan Archibald van Maanenfeldt is gestorven, kunnen we onze vrind moeilijk moord ten laste leggen.’

Vledder grinnikte. ‘Daar was je anders aardig mee bezig. Je ging knap tekeer. Ik dacht dat die vent een hartverlamming zou krijgen.’

De Cock trok zijn mondhoeken op. ‘Ik ken Johannes Brouwer. Dit was niet de eerste keer dat ik met hem in de clinch lag. Ik weet hoe hij is. Een lieve aanpak zou verspilde moeite zijn.’ Hij krabde zich achter in de nek. ‘Bovendien… ik moest toch iets proberen? Wie verwacht er nu dat er nog vóór de gerechtelijke sectie een mannetje komt binnenvallen met papieren van het slachtoffer op zak?’

Vledder wreef langs zijn brede kin. ‘Dacht je dat hij werkelijk iets met de dood van die Van Maanenfeldt te maken heeft?’ De Cock legde de hoorn op het toestel terug. ‘Dat is moeilijk te zeggen,’ antwoordde hij bedachtzaam. ‘Zijn verklaring klonk vrij redelijk. Ga maar na. Een oude relatie heeft hem op een paar pilsjes getrakteerd en Jopie Stuff zwerft na sluitingstijd lichtelijk aangeschoten langs de straten. Hij heeft geen geld, geen onderdak. Op zoek naar een plaatsje om een paar uur te slapen, ziet hij een kerel heel ontspannen tegen de muur van de Zuiderkerk liggen. Hij vlijt zich naast hem neer, begint een vriendelijk babbeltje en bemerkt dan tot zijn schrik dat de man dood is. De schok ontnuchtert hem volkomen. Hij kruipt haastig overeind en neemt de benen. Een halve straat verder bezint hij zich, gaat schoorvoetend terug en snuffelt in de kleren van de dode man.’

Vledder knikte ernstig. ‘Het kan zo geweest zijn.’

De Cock gniffelde. ‘En dan zijn motivering. Bijzonder fraai.’ Hij spreidde beide armen met de handpalmen naar voren, imiteerde gebaar en stem van Jopie Stuff. ‘Wat doet een dooie vent nog met geld? In de hemel is tóch alles gratis.’

Vledder grinnikte. ‘En in de hel?’

De Cock ging op de vraag niet in. ‘Toch,’ zei hij bedachtzaam, ‘heeft die opmerking over de hemel mij getroffen.’