‘Hoezo?’
De Cock kauwde op zijn onderlip. ‘Het is een gedachtespel,’ antwoordde hij peinzend. ‘Een associatie. Johannes Brouwer vond aan de oude kerkmuur een vredige dode… een man die kennelijk in alle gemoedsrust was ontslapen en voor wie, zo straalde hij uit, de hemelpoort wijdopen stond.’
Vledder keek hem aan. ‘Ik begrijp je,’ zei hij kalm. ‘Jopie Stuff nam de portefeuille van de dode, maar veranderde verder niets. Hij vond dus Van Maanenfeldt in vrijwel dezelfde houding als waarin wij hem aantroffen.’
De Cock knikte nadenkend. ‘Met devoot gevouwen handen.’ Ze stapten het oude bureau uit. Rechercheur De Cock voorop, in een haast versleten Harris-tweed colbertje, zijn oude vilten hoed zwierig achter op het hoofd. De jonge Vledder volgde, rechtop, stijfjes, in een keurig grijs kostuum, het stroblonde haar in een strakke scheiding.
De Cock had zijn jonge collega uitgenodigd voor een klein ‘afzakkertje’ in het café van Lowie. Ze hadden het verdiend, vond hij. De dag was al vroeg en enerverend begonnen. Maar dat was niet het enige motief. Smalle Lowietje schonk de beste cognac die er in de hele stad te vinden was.
Ze wandelden door de Lange Niezel, namen het bruggetje naar de Korte Niezel en schoven rechts de Achterburgwal op. Het was er vrij druk. De sekstheaterjes liepen vol en geen hoertje was onbezet.
Bij het pandje van Duitse Loes bleven ze staan. Er was herrie. Schelle vrouwenstemmen drongen naar buiten door. Een lichtelijk aangeschoten matroos werd vrij onzacht buiten de deur gewerkt. Hij tuimelde van het stoepje de gracht op. Duitse Loes verscheen in de deuropening, groot en breed. Ze schold hem na, verweet de man zijn onkunde, onmacht. Haar woordenstroom was kleurrijk, scherp, vernietigend. De omstanders lachten. De matroos krabbelde overeind, schikte wat aan zijn kleding en droop mokkend af.
De rechercheurs liepen de zeeman een tijdje na, zomaar, voor de zekerheid. Toen hij een café inzeilde, namen ze het brugje bij de Stoofsteeg en doken bij Lowietje binnen.
Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang meestal Smalle Lowietje genoemd, begroette de speurders hartelijk. Op zijn vriendelijk muizensmoeltje kwam een blijde lach. Lowietje beschouwde De Cock als zijn persoonlijke vriend. Zelfs het feit dat De Cock de wet vertegenwoordigde, kon daaraan geen afbreuk doen. ‘Een tijd niet gezien,’ kweelde hij.
De Cock hees zich op een kruk. Hij had zijn vaste plaatsje, achter in een hoek van de bar, met een duidelijk zicht over het geheel. Vledder schoof naast hem. Het was vrij rustig in het lokaaltje.
De meeste tafeltjes waren onbezet. Achter in de zaak, in een schemerig hoekje, stoeide een animeermeisje heel professioneel met een te vette zakenman.
Lowietje veegde zijn handen af aan zijn morsige vest. ‘Hetzelfde recept?’ Hij dook onder de tapkast en kwam boven met een fles fijne cognac Napoleon. Hij zette de fles zachtjes neer en streelde het etiket met een zoet gebaar, haast van ingetogen tederheid. De Cock keek glimlachend toe. Hij hield van een goed glas cognac en genoot van het gebruikelijke ceremonieel. Zacht klokkend schonk Lowie het bruine vocht in fraaie bolle glazen. ‘Druk aan de Kit?’
De Cock nam een teug van zijn cognac en knikte traag. Hij tastte wat verstrooid in de binnenzak van zijn colbert en nam daaruit de envelop met de foto’s die Van Wielingen had genomen. Voorzichtig schoof hij ze uit elkaar en nam een tweede teug. ‘Ken je hem?’
Smalle Lowietje keek verbaasd op. ‘Natuurlijk… de Baron.’ De Cock grinnikte. ‘De Baron?’
Lowietje knikte gretig. ‘Zo noemen we hem… de Baron.’ Hij tuurde naar de foto’s. Zwerft hier in de buurt. Woont ergens in zo’n oud kraakpand. Ik dacht in de buurt van de Nieuwmarkt. Ik schenk hem wel eens een pilsje.’
‘Vaak?’
De Smalle trok zijn schouders op. ‘Soms… meest op de reutel.’ Hij gebaarde met beide handen, zijn hoofd iets scheef. ‘En daar let ik dan maar niet zo scherp op.’
‘Hoe bedoel je?’
De caféhouder maakte een grimas. ‘Hij heeft nooit geld. Leeft van de biets.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Waarom wordt hij de Baron genoemd?’
Lowietje glimlachte. ‘Hij beweert tegen iedereen dat hij van goede komaf is. Verarmde adel of zoiets. Vandaar… de Baron.’ De caféhouder legde zijn hand bezwerend op zijn tengere borst. ‘Maar of het waar is…?’ Hij grinnikte, zwaaide met een slappe hand. ‘Die klanten hebben vaak van die fantastische verhalen. Daar luister ik niet eens naar.’ Hij zuchtte diep. ‘Als je mij vraagt is hij een verlopen toneelspeler.’
De Cock keek naar hem op. ‘Hoezo?’
Lowietje gebaarde voor zich uit. ‘Voor twee pilsjes declameert hij hele stukken uit de Gijsbrecht. De Smalle trok zijn muizensmoeltje strak en zette zich in postuur. ‘Het hemelse gerecht heeft ten langen leste…’
De Cock lachte. ‘Er is een groot talent aan jou verloren gegaan.’
De tengere caféhouder grijnsde breed. ‘Ik heb het,’ schertste hij. ‘Ik heb het helemaal.’
De Cock schoof de foto’s terug in de envelop. ‘Schenk nog eens in.’
Lowietje pakte de fles. Ineens weifelde hij. De jolige trek rond zijn muizensmoeltje verdween. ‘Wat.. eh, wat heb je met de Baron?’ vroeg hij argwanend. ‘Wat is er met hem aan de hand? Waarom die serie foto’s?’
De Cock antwoordde niet direct. ‘Het Hemelse Gerecht,’ zei hij somber.
De Smalle keek hem onderzoekend aan. Het duurde even, toen drong de waarheid tot hem door. ‘Hij is dood?’
De Cock knikte traag. De cognacfles trilde in Lowietjes hand.
3
Dokter Rusteloos was gehaast. Hij had die dag nog drie secties voor de boeg. Hij sprak niet. Hij knikte De Cock vriendelijk toe en toog aan het werk. Zijn scherp ontleedmes gleed vanaf de hals over het borstbeen en de strakgespannen buikwand naar beneden. Daarna maakte hij een snede vanaf de beide schouderkoppen naar het beginpunt aan de hals. Hij schoof de huid iets weg en verwijderde het borstbeen. Daarna drukte hij de ribben opzij. In luttele minuten had de patholoog-anatoom het lichaam van Archibald van Maanenfeldt geopend en begon hij de organen te onderzoeken.
De Cock keek gespannen toe. In de meeste gevallen liet hij het bijwonen van een gerechtelijke sectie aan Vledder over. Maar deze zaak intrigeerde hem. Van het begin af. Hij kon zich niet voorstellen dat de vredige dode aan de kerkmuur door misdaad om het leven was gekomen. Inwendig hoopte hij, dat de sectie dokter Den Koninghe in het ongelijk zou stellen, dat dokter Rusteloos tot eenzelfde conclusie zou komen als hijzelf, namelijk dat Van Maanenfeldt een natuurlijke dood was gestorven. Maar hij was er niet gerust op. De gemeentelijke lijkschouwer was een ervaren man, die in de loop der jaren wel een stad vol doden onder ogen had gekregen. Het was moeilijk aan te nemen dat de oude dokter zich had vergist.
De Cock deed een stap terug en stak een sigaret op. De weeë, zoetige geur, die uit het lichaam opsteeg, maakte hem misselijk. Zijn maag reageerde opstandig. Het scheen dokter Rusteloos niet te hinderen. Hij werkte door, gestaag, koel, emotieloos, hanteerde het mes met grote precisie.
Plotseling werd zijn ritme verstoord. De uitdrukking op zijn gelaat veranderde. In zijn blauwe ogen verscheen een blik van verbazing. Hij boog zich verder naar voren, legde het mes neer en spoot met een handdouche het opengelegde hart schoon. Ook De Cock zag het nu duidelijk. Hij kwam weer dichterbij, vergat voor een moment de onpasselijk makende geur. In de linkerboezem van het hart stak een dunne holle pen, nog geen millimeter dik.
Vledder keek zijn oudere collega verbijsterd aan. ‘Wat?’ riep hij ongelovig.
De Cock knikte met een strak gezicht. ‘Een injectienaald.’ ‘In het hart?’
De Cock zuchtte. ‘In de linkerboezem. Afgebroken. Vermoedelijk door een felle contractie… samentrekking.’
Vledder schudde vertwijfeld zijn hoofd. ‘Ik begrijp het niet. Hoe is het mogelijk? Ik heb hem toch goed bekeken. Toen we hem uitkleedden, heb ik niets gezien. Ook de broeders niet. Er zat ook geen bloed aan de binnenzijde van zijn hemd.’ De Cock krabde achter in zijn nek. ‘Dat… eh, dat is niet beslist noodzakelijk,’ zei hij traag, nadenkend. ‘Als de moordenaar deskundig was…’