De man lachte beleefd. ‘Al was het maar om onze speurder gerust te stellen.’
De Cock verdroeg het grapje. ‘Een weinig galant motief,’ kaatste hij speels. Hij keek hem strak aan, onderzoekend. ‘Raymond…?’ De man maakte zich van Abigail los en boog vormelijk. ‘Verbruggen… Raymond Verbruggen.’
De Cock glimlachte beminnelijk. ‘Het besluit om te trouwen is van recente datum?’
Abigail maakte een nonchalant gebaar. ‘We kennen elkaar al meer dan een jaar.’ Het klonk als een verontschuldiging. ‘Dat… eh, dat is al vrij lang.’
‘Zeker.’
‘En u hebt hem al bij de familie geïntroduceerd?’
Ze reageerde verbaasd. ‘Natuurlijk. Raymond is volkomen geaccepteerd.’
‘Ook… eh, ook door oom Archibald?’
Abigail keek opzij. Ze was duidelijk in de war. ‘Raymond heeft nooit de gelegenheid gehad om met oom Archibald kennis te maken.’ Ze sprak aarzelend, onzeker. ‘Hij was er nooit.’ ‘Wie?’
‘Oom Archibald. Hij was altijd weg. Tante Heleentje was dat gewend. Ze wist gewoon niet beter. Als het voorjaar werd, verdween oom Archibald. In de herfst, als de bladeren vielen, kwam hij terug.’
‘Een vreemde man.’
Ze knikte traag voor zich uit. ‘Dat was hij. Ik heb het u al gezegd, op het bureau. Rijk en excentriek.’
De Cock plukte aan zijn neus. ‘Als je veel geld hebt kun je het je veroorloven excentriek te zijn.’
Abigail reageerde niet.
‘Zijn er kinderen?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Oom Archibald wilde ze niet. Hij zei altijd… een echtpaar bezit geen kinderen… kinderen bezitten een echtpaar.’
De Cock grinnikte. ‘Hij wilde niet “bezeten” worden.’ ‘Dat denk ik,’ zei ze koel.
‘U bent de enige erfgename?’
Ze zuchtte verveeld. ‘Dat weet ik niet zo precies. Er is, geloof ik, nog een neef van tantes zijde.’
De Cock kauwde peinzend op zijn onderlip. ‘Waaraan is tante Heleentje gestorven?’
Ze trok aarzelend haar schouders op. ‘Ik dacht aan het hart.’ ‘Ze was hartpatiënte?’
‘Dat… eh, dat weet ik niet.’
De Cock keek haar aan, bracht zijn beste glimlach. ‘U zult tante tijdens haar lange eenzame zomermaanden toch dikwijls hebben bezocht?’
Ze knikte vaag. ‘Vooral als kind. Ik bracht vaak vakanties bij haar door.’
‘En later?’
‘Was ik ook vaak bij haar.’
‘Dan weet u toch of ze een zwak hart had?’
Abigail streek met haar tong langs haar droge lippen. Ze raakte zichtbaar nerveus. Ze wiegelde heen en weer. Haar vingers plukten aan de garnering van haar kleed. ‘Ik heb er nooit iets van gemerkt,’ zei ze zacht.
‘Is ze onverwacht gestorven?’
Abigail slikte. ‘Het was vrij plotseling, ja.’
‘Het verbaasde u?’
Raymond Verbruggen kwam geagiteerd tussenbeide. ‘Waar wilt u heen?’ vroeg hij scherp. ‘U maakt haar van streek. Dat ziet u toch?’ Hij deed een stap naar voren, bijna dreigend. ‘Is dit een verhoor?’
De Cock knikte gelaten. ‘Zo mag u het noemen,’ antwoordde hij zuinig. ‘Ik begin mij namelijk af te vragen of ook tante Heleentje wel een normale dood is gestorven.’
Raymond Verbruggen keek hem aan. De dromerige uitdrukking was uit zijn bruine ogen verdwenen. De blik was nu hard en waakzaam.
‘Oók…?’
De Cock knikte. ‘Oom Archibald is overleden aan een intracardiale injectie met opium. Het was moord.’
Abigail van Maanenfeldt gilde. Het was een vreemde rauwe kreet. Ze sloot haar ogen. Haar hoofd zakte opzij. Vledder schoot toe. Langzaam gleed haar lichaam uit zijn armen op de vloer.
Ze liepen van het ’s Gravenhekje naar de Kalkmarkt en vandaar naar de Oude Schans. Een vriendelijk zonnetje streek langs de stoere Montelbaanstoren, spiegelde speels in het drabbig groene water van de gracht en koesterde enkele hippies, die in afgedankte fauteils lui op het dek van een oude woonschuit zaten. Rechercheur De Cock krabde zich in zijn nek, vroeg zich af of ze oom Archibald hadden gekend. Mogelijk… mogelijk ook niet. De hele buurt wemelde van oude hippieschuiten en kraakpanden. Ook rond de oude Zuiderkerk leefde een kleurrijk volkje van dagdromers, opiumspuiters, hasjrokers en trippers. Was oom Archibald een van hen geweest? Lag daar de oorzaak van zijn dood? Hij keek opzij naar Vledder, die met een wat afwezige blik in zijn ogen naast hem voortliep. De jonge rechercheur was kennelijk nog onder de indruk van de schone Abigail, die hij secondenlang in zijn sterke armen had mogen houden. De Cock raadde zijn gedachten. ‘Je was er op tijd bij.’
Vledder glimlachte. ‘Ik zag het aankomen.’ In zijn stem lag een zweem van vertedering. ‘Ik had het trouwens al gemerkt bij de herkenning in het sectielokaal. Abigail van Maanenfeldt heeft geen sterke zenuwen. Ze is tegen dergelijke zaken niet opgewassen. Ze is wat teer, te gevoelig.’
De Cock maakte een grimas. ‘Ze viel flauw,’ zei hij vlak. ‘Vind je het gek?’
De Cock keek naar zijn jonge collega op. ‘Hoezo… gek?’ Vledder gebaarde wat wild voor zich uit. ‘Je vuurt een serie indringende vragen op haar af over de dood van haar tante, stelt onomwonden dat ze als erfgename duidelijke belangen heeft, en als ze daardoor wat van streek raakt, vertel je zonder omwegen dat haar oom is vermoord.’ De jonge rechercheur grijnsde met een scheve mond. ‘Nu vraag ik je… hoeveel weerstand kan je van een vrouw verlangen?’
De Cock trok achteloos zijn schouders op. ‘Ik houd niet van vrouwen die flauwvallen.’
‘Waarom niet?’
‘Het is zo moeilijk spel van ernst te onderscheiden.’ Vledder reageerde scherp. ‘Het was geen komedie. Ik heb haar toch in mijn armen gehad? Het was een gevolg van je eigen harde aanpak.’ Het klonk vinnig, verwijtend. ‘Je hebt iets tegen Abigail. Dat had je van het begin af. Je wantrouwt haar omdat… omdat…’ De Cock kneep zijn lippen op elkaar. ‘… Omdat ze een motief heeft.’ Hij bleef plotseling staan, midden op het trottoir, wijdbeens, zijn hoofd een beetje scheef, het oude hoedje ver achter op zijn hoofd.
‘Luister, beste jongen,’ zei hij geduldig. ‘Er zijn enkele vreemde omstandigheden, die de dood van oom Archibald begeleiden. En hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik tot de overtuiging kom dat de man of de vrouw, die voor zijn dood verantwoordelijk is, uiterst sluw te werk is gegaan. Neem nou… de presentatie.’ Vledder keek hem niet-begrijpend aan. ‘Presentatie?’ De Cock knikte. ‘De manier waarop het lijk werd gepresenteerd… vriendelijk, vredig, en uiterlijk onbeschadigd, tegen een oude kerkmuur. Het is dat dokter Den Koninghe zo alert was en ondanks mijn protesten op een sectie aandrong, anders was de moord nooit aan het licht gekomen… had niemand ooit geweten hoe Van Maanenfeldt werkelijk is gestorven.’ Hij pauzeerde even, ademde diep. ‘En dan het geld.’
‘Welk geld?’
De Cock zuchtte. ‘Het geld dat de dode bij zich had. In de portefeuille die Jopie Stuff uit de zakken van Van Maanenfeldt heeft genomen, zat genoeg geld om op de vrije markt een vol pond hasjiesj te kopen. Volgens de huidige koers toch zeker een duizend gulden. Van diezelfde Van Maanenfeldt zegt Smalle Lowietje, dat hij altijd op de biets leefde en niet eens in staat was zijn eigen pilsje te betalen.’
Vledder maakte een nonchalant gebaar. ‘Dat zegt niets. Het was zijn tijdelijke levensstijl. Van Maanenfeldt was rijk. Als hij echt geld nodig had, kon hij gewoon naar de bank gaan.’ De Cock kneep zijn ogen halfdicht. ‘Zo is het,’ zei hij grimmig. ‘Hij kon gewoon naar de bank gaan. Dat dacht ik ook. Maar ik heb gisteren zijn bankrelatie gebeld en volgens mijn informatie heeft Archibald van Maanenfeldt sinds de dertiende oktober van het vorige jaar geen stuiver meer van zijn rekening genomen.’ Ze liepen verder. De Cock in zijn zo typische slenterpas, Vledder peinzend, een dwarse denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Hij kan het geld hebben bewaard,’ zei hij weifelend, ‘voor noodgevallen.’