Выбрать главу

De Cock knikte. ‘Trek in een borrel?’

De heer Hofman grinnikte. ‘Om van de schrik te bekomen. Allemensen, u hebt mij wel te pakken gehad. Ik dacht echt dat u het meende, toen u mij van moord beschuldigde.’

De Cock keek hem van terzijde aan. ‘Ik neem er voorlopig nog geen woord van terug.’

De heer Hofman, opnieuw geschrokken, zweeg.

Op de hoek van de Achterburgwal en de Barndesteeg glipte De Cock een cafeetje binnen.

De heer Hofman volgde schoorvoetend.

Met een gebaar dat van zeer grote routine getuigde, hees De Cock zijn zware bovenlijf op een barkruk.

Het was stil in de zaak. Achterin zaten een paar typische logementgasten bijeen en legden een kaartje. Links van de bar, hangend over een tafeltje, sliep een dronken sloeber zijn roes uit. Verder was er niemand. Zelfs de penose vierde kerstfeest thuis. Smalle Lowietje greep van onder de tapkast de fles Franse cognac, die speciaal voor De Cock stond gereserveerd.

‘Het oude recept.’

Smalle Lowietje schonk in en wierp een vragende blik naar Hofman. ‘Een vreempie, zeker nieuw in de buurt?’

De Cock keek hem aan. ‘Een collega van mij,’ loog hij, ‘uit Den Haag. Dat moest jij toch direct zien. De man is keurig gekleed.’

Smalle Lowietje knikte wat afwezig en monsterde de gestalte van de heer Hofman. ‘Een beetje klein van stuk,’ zei hij wat wantrouwend. ‘Ik bedoel, voor een rechercheur.’

De Cock grinnikte. ‘Bij de politie in Den Haag letten ze daar niet zo op. Als ze maar keurig gekleed zijn.’

‘Ja, ja,’ bromde Lowietje, nog lang niet overtuigd, ‘dat zal wel.’ Hij keek Hofman wat achterdochtig aan. ‘En wat wenst meneer?’

‘Geeft u mij maar een citroentje met suiker,’ antwoordde Hofman met een onvervalst Noord-Hollands accent.

Het accent ontging Lowietje niet. Hij pakte de fles en snoof. ‘Den Haag, hè,’ zei hij smalend, ‘zeker import.’

De Cock lachte hartelijk. ‘Luister eens, Lowietje,’ zei hij. ‘Ik ben op zoek naar Handige Henkie.’

Het gezicht van Lowietje betrok. ‘Ach nee.’

‘Beslist.’

‘Ach, meneer De Cock,’ zei hij bijna smekend, ‘laat die jongen toch even uitblazen. Hij heeft pas een jaar lik opgeknapt. Hij is net vrij. Je moet zo’n jongen toch even op adem laten komen.’

Hij zweeg en keek in de richting van Hofman. ‘Zeker de portefeuille van meneer?’ De Cock antwoordde niet.

Lowietje richtte zich tot Hofman. ‘Dat moet u niet doen,’ zei hij halfbestraffend, ‘dat moet u niet doen. Ik weet niet hoeveel er in die portefeuille zat. Misschien een paar tientjes en wat maken een paar tientjes voor u uit. Niks toch. Voor die jongen is het een hoop geld. Toe meneer, geef Henkie nog een kans en trek uw aangifte in. Het is toch kerst. U weet wel, vrede op aarde… en van dat spul…’

De Cock kwam tussenbeide. ‘Een meesterlijk pleidooi, Lowietje,’ zei hij bewonderend. ‘En zo gloedvol gebracht. Ik heb er gewoon tranen van in mijn ogen.’

Smalle Lowietje trok zijn magere schouders op. ‘Ik kan het toch proberen,’ zei hij verongelijkt.

‘Natuurlijk,’ antwoordde De Cock. ‘Ik kan het zelfs in je waarderen. Maar het helpt niet. Ik moet even met Henkie babbelen. Daar helpt geen lieve vader of moeder aan.’

Lowietje trok zijn schouders op. ‘En ik weet niet waar hij is.’

‘Dat is jammer,’ zuchtte De Cock. ‘Ik had zo gehoopt dat je mij zou helpen. Ik heb laatst nog wel zoveel goeds van je gezegd.’ Hij boog zich naar hem toe. ‘Weet je wat ze laatst in mijn oor fluisterden? Ze fluisterden dat jij wel eens gestolen spulletjes kocht. Als je wat hebt, zeiden ze, ga naar Lowietje, die weet er wel weg mee.’ De Cock gebaarde. ‘Ik heb het natuurlijk direct van de hand gewezen.’ In zijn stem trilde pure verontwaardiging. ‘Ik zei: “met zulke verhaaltjes moet je bij mij niet aankomen. Daar geloof ik geen steek van. Ik ken Lowietje. Lowietje is geen snees.” Zie je, dat heb ik gezegd.’

Lowietje grijnsde. ‘U kunt van die mooie dingen zeggen,’ meesmuilde hij. ‘Van die echte mooie dingen.’

De Cock haalde nonchalant zijn schouders op. ‘Och, het zal aan mij niet liggen. Je weet hoe ik op je gesteld ben, maar je zou mij toch niet moeten dwingen een onderzoek in te stellen.’

Hij keek Smalle Lowietje een tijdje glimlachend aan. ‘Is… eh, is…’ zei hij aarzelend, ‘is Henkie bij Rooie Bertus of kan ik hem in het pandje van Kromme Miep vinden?’

Lowietje stond in tweestrijd. Even maar. ‘Manke Miep.’

De Cock dronk zijn glaasje leeg en liet zich van de kruk glijden. ‘Je bent een brave ziel,’ zei hij.

Lowietje maakte een grimas. ‘Koop er een brood voor.’

‘U zult zich vermoedelijk hebben afgevraagd waarvoor ik u heb meegenomen. Maar ik heb daarvoor een goede reden. U moet mij helpen.’

‘Helpen?’

‘Ja, meneer Hofman. Ziet u, ik heb geen zin om met Henkie lange sermoenen te houden, hoe plezierig die in het verleden ook zijn geweest. Ik heb daar nu geen tijd voor. Henkie moet snel door de knieën. En u kunt mij daarbij helpen.’

‘Hoe?’

‘O, dat is heel eenvoudig. U geeft straks in het bijzijn van Henkie alleen maar antwoord op mijn vragen. U behoeft zich geen zorgen te maken. Ik leg u het antwoord wel in de mond. Het is niet bepaald legaal wat ik u voorstel, maar ik heb geen keus. Henkie moet zo snel mogelijk tot het inzicht komen dat hij klem zit. Het gaat mij niet om die zakkenrollerij, dat begrijpt u wel. Ik wil de moordenaar van Ellen de Vries. Ik heb mezelf dat beloofd, als kerstcadeau.’

De heer Hofman knikte. ‘Ik zal u helpen,’ zei hij ernstig. ‘Het is tenslotte ook mijn belang.’

Handige Henkie keek op toen hij De Cock onaangediend zag binnenstappen, de heer Hofman in zijn kielzog. Heel even was hij sprakeloos, toen trok hij zijn gezicht in een vreemde grijns. ‘Zet de kip maar af,’ riep hij naar achteren, ‘mijn eetlust is al bedorven.’

Uit de keuken stapte een vrij jong hoertje, met een vork in haar hand. Ze droeg niet veel meer dan een huiselijk schortje, wat een komische indruk maakte. Toen ze De Cock in het oog kreeg, zei ze ‘O.’ In die ene letter lag meer uitdrukking dan in twintig versregels van Vondel. De Cock keek het tweetal geamuseerd aan.

Het hoertje liep op hem toe. ‘Had je nou niet kunnen wachten,’ zei ze geërgerd, ‘tot na nieuwjaar? Verdomme nog an toe. Het is voor ons toch zeker ook kerst.’

Henkie stond snel op. ‘Hou je mond,’ beet hij haar toe. ‘Meneer De Cock komt ons gewoon een prettig kerstfeest wensen.’ Zijn toon veranderde, werd bijna vleiend. ‘Nietwaar, meneer De Cock. Zo is het toch?’

De Cock lachte inwendig, maar liet daar uiterlijk niets van blijken. ‘Ik vrees,’ zei hij, ‘dat je je vergist. Ik kwam hier om je de heer Hofman voor te stellen.’

Hij wendde zich tot de heer Hofman en wees naar Henkie. ‘U herkent deze man?’

‘Ja.’

‘U hebt hem gisterenavond ontmoet in een café op de Nieuwendijk.’

‘Ja.’

‘Voor u hem ontmoette, had u uw portefeuille nog?’

‘Ja.’

‘U droeg hem in uw binnenzak?’

‘Ja.’

‘En u hebt gevoeld hoe deze man uw portefeuille vastpakte en uit uw jasje wegnam?’

‘Ja.’

‘U durfde er niets van te zeggen, omdat u bang was voor herrie in dat café, waar u niemand kende?’

‘Ja.’

‘Maar het is absoluut zeker dat deze man uw portefeuille rolde.’

‘Ja.’

‘U bent bereid dit voor de rechtbank onder ede te verklaren?’

‘Ja.’

Handige Henkie hoorde de nogal eenzijdige conversatie met stijgende verbazing aan. ‘Hee, hee,’ riep hij verbijsterd, ‘wat is dat? Zeg, hee, De Cock, zo’n spelletje kan je met mij niet spelen. Dat is gewoon rechtsverkrachting. Maar dat gaat niet. Dat is…’

De Cock toonde hem een effen gezicht. ‘Wat is er aan de hand?’ vroeg hij onnozel. ‘Je hebt op een handige manier die man zijn portefeuille gerold. Dat is alles.’