Henkie keek hem achterdochtig aan. Hij kende De Cock al vele jaren. Dit was niet de eerste keer dat hij met hem te maken had. Zijn hersenen werkten snel. De bijnaam Handige Henkie had de penose hem niet voor niets gegeven.
Hij voelde dat De Cock ergens op aan stuurde. Er was nog nooit iemand geweest die had gevoeld dat hij hem zijn portefeuille afnam. Hij kende zijn vak. Die vent stond te liegen. Je kon het gewoon aan hem zien. De Cock liet hem ook alleen maar ‘ja’ zeggen.
Henkie vernauwde zijn ogen tot spleetjes. ‘En als ik nou eens ontken?’
De Cock maakte een gebaartje. ‘Dan stop ik je gewoon in de bak. Kerst of geen kerst.’
Henkie verzonk in gepeins. ‘En…’ zei hij na een poosje, ‘als ik beken?’
De Cock grijnsde vriendelijk. ‘Dan… eh, dan zouden we er nog eens over kunnen praten.’
Henkie liet zijn sluwe ogen over De Cock en Hofman gaan. ‘Er valt dan niets te praten,’ zei hij. ‘Ik heb de portefeuille van meneer niet gerold.’
Hij peilde de reactie.
De Cock zuchtte. ‘Het is jammer van de kip,’ zei hij. ‘Ik zou best een boutje hebben gelust. Ik heb van vanmorgen af niet gegeten. Bovendien wilde de heer Hofman graag naar huis. Als ik eerst nog zijn verklaring in een proces-verbaal moet vastleggen, dan wordt het wel wat laat…’
Henkie proefde de toespeling. Hij was volkomen op de hoogte van de werkwijze van de recherche. Hij begreep wat De Cock bedoelde. Die meneer Hofman had geen officiële aangifte van zakkenrollerij ondertekend.
‘Van die tweehonderd gulden,’ zei Henkie aarzelend, ‘heb ik niet veel meer over.’ Er verscheen een grijns op zijn gezicht. ‘Een gedeelte ligt in de braadpan: drie malse kippetjes.’
De Cock knikte. ‘Ik geloof dat we elkaar begrijpen,’ zei hij. ‘Waar heb je die portefeuille gelaten?’
‘Weggegooid.’
‘Zomaar?’
‘Nadat ik het geld eruit had gehaald.’
‘Dat snap ik. Maar heb je de portefeuille zomaar los weggegooid. Ik bedoel, was er niets bij?’
Het gezicht van Henkie betrok. ‘Het is een slechte tijd, meneer De Cock. Ik ben nog niet zo lang vrij. Ik heb nog niet zoveel kans gekregen om wat te verdienen. En met de kerstdagen voor de deur.’
‘Je hebt dus nog iets gejat?’
Henkie antwoordde niet. ‘Haal een stuk kip voor de heren,’ zei hij tegen het vrouwtje. ‘Je hebt het toch gehoord. Meneer De Cock heeft vanaf vanmorgen niets meer gegeten.’
Het hoertje haastte zich naar de keuken.
‘Ga toch zitten, heren,’ nodigde hij uit, ‘ga toch zitten. U wordt zo bediend.’
De Cock nam aan tafel plaats. Meneer Hofman volgde.
‘Je hebt nog steeds geen antwoord gegeven op mijn vraag,’ zei De Cock met effen stem.
Henkie trok een vies gezicht. ‘Moet dat nou. Ik heb al ellende genoeg.’
De Cock streek met zijn hand over zijn gezicht. Hij wist dat hij met Henkie geduld moest hebben. Het had geen zin om de zaak te forceren. Als Henkie dichtklapte en geen woord meer zou zeggen, was hij verder van huis.
‘Luister eens Henkie,’ zei hij vriendelijk, ‘ik ben er niet op uit om jou in de bajes te helpen en ook meneer Hofman heeft er dit keer geen bezwaar tegen dat je van zijn centen kippetjes eet. Maar ik verwacht dan ook van jou alle medewerking. Hoe ben je aan dat damestasje gekomen?’
Henkie zuchtte. ‘U hebt de portefeuille natuurlijk samen met het tasje gevonden. Ik begrijp het wel. En nu wil je weten waar ik dat tasje vandaan had.’
‘Precies.’
‘Gewoon gejat uit een wagen.’
‘Waar?’
‘Op de Keizersgracht.’ Hij zuchtte opnieuw. ‘Kijk, meneer De Cock, nadat ik de portefeuille van meneer had gerold, ben ik naar mijn ouwetje gegaan in de Herenstraat.’
‘Ik dacht dat je moeder al honderd keer dood was.’
Henkie maakte een gebaartje. ‘Ach meneer De Cock, dat is business. Zonder dollen. Ik ben gek op mijn ouwetje en ben blij dat ze nog leeft. In die platvink van meneer zaten tweehonderd gulden. Het was lang niet gek. Ik dacht, kom, laat ik dat ouwe mens ook wat brengen. Dat heb ik ook gedaan. Ik ben een paar uur bij haar gebleven. Op weg naar huis, op de Keizersgracht, struinde ik nog wat langs de auto’s. Je kan toch nooit weten, nietwaar? Afijn, in een van de wagens zag ik een tasje staan, op de achterbank. Ik voelde eens aan de kruk. De wagen was niet afgesloten. Wat kon ik anders doen dan het tasje meenemen.’
‘Juist, en verder?’
‘Nou, toen heb ik het geld uit het tasje genomen. Het was niet veel. Een paar gulden maar. De portefeuille van meneer had ik nog steeds bij mij. Die heb ik maar in het tasje gedaan en toen ik op weg naar huis langs de Brouwersgracht kwam, heb ik het tasje met portefeuille en al in het portiek geslingerd. Ik dacht, dat vinden ze wel. Waarom zou ik die rommel in de gracht gooien? Voor de mensen zitten er soms nog waardevolle papieren in.’
‘Hoe edelmoedig,’ grijnsde De Cock.
‘Nou ja,’ zei Henkie verongelijkt, ‘het is toch zo. Wat heb ik nou aan die papieren.’
De Cock dacht even na. ‘Zou je mij nog kunnen aanwijzen waar die wagen stond?’
‘Welke wagen?’
‘Waar je dat tasje uit gehaald hebt.’
‘Natuurlijk. Ik weet het nog precies.’
‘Mooi, dan moet je straks maar even met mij meegaan.’
Het vrouwtje kwam uit de keuken. Ze droeg een ronde witemaille schaal met een paar prachtig bruin gebraden kippen. ‘Zet maar neer, meid,’ zei Henkie opgewekt. ‘Mijn eetlust is teruggekomen.’
Het werd een geanimeerde maaltijd in een vreemd decor: een peuterig kamertje op de derde verdieping van het gammele pandje van Manke Miep, de oude hoerenwaardin en toevluchtsoord voor pas ontslagen bajesklanten.
Een schemerlamp zonder kap wierp een schel licht op het wiebelende tafeltje en toverde grote zwarte koppen op de muur. Serviesgoed was er niet. Alleen de schaal waarin de kippetjes waren opgediend. Een stuk doorschijnend plastic diende als gemeenschappelijk bord. Henkie smakte vergenoegd.
Het hoertje, met haar blote rug naar een roodgloeiend salamandertje, peuterde met paarsgelakte nagels het witte vlees van de botjes. De Cock prees het vrouwtje om haar kookkunst. ‘Je moest er maar bij blijven,’ zei hij. ‘Je bent er goed in.’
Henkie grinnikte met volle mond. Zijn glimmend vette hand gleed achter het schortje, waaronder ze niets droeg. ‘Ze is overal goed in,’ zei hij met glinsterende oogjes.
Meneer Hofman bloosde en het hoertje lachte.
De Cock bedacht dat hij bezig was een misdrijf te plegen. Hij at kippenboutjes van gestolen geld. Het idee amuseerde hem kostelijk. Zijn gemoed werd er niet door bezwaard.
9
De Cock stond met Hofman bij de deur te wachten. Het hoertje bracht de schaal naar de keuken en ruimde de botjes op. Henkie draalde. Hij liep wat onrustig heen en weer, kon zijn stropdas niet in de juiste knoop krijgen en trok bij het aantrekken van zijn schoenen de veters stuk. Het ging allemaal wat onhandig, te onhandig voor Handige Henkie.
De Cock zag het. ‘Schiet toch wat op,’ maande hij.
Henkie stopte zijn stuntelige activiteiten en liep aarzelend op hem toe. Hij hield zijn hoofd een beetje schuin. Zijn kin glom nog van het vet van de kippen. ‘Ik ga liever niet direct met u mee,’ zei hij. ‘Ik kom straks wel op m’n eentje naar het bureau.’ De Cock trok vragend zijn wenkbrauwen op.
Henkie lachte wat verlegen. ‘Kijk,’ zei hij verontschuldigend, ‘ik loop eigenlijk niet graag met u door de buurt. Begrijp me goed, meneer De Cock, ik heb niks tegen u, hoor, nee, dat is het niet. Ik zal u ook wijzen waar die wagen stond. Echt, dat doe ik. Maar…’ hij aarzelde even, ‘ziet u, ik ben nog maar zo kort uit de lik, en als ze me in de buurt met u samen zien, dan denken ze vast dat u me nou alweer te grazen hebt.’ Hij trok een mistroostig gezicht. ‘Dat… dat is wat vernederend, hè, vindt u niet? Ik moet toch ook een beetje aan mijn reputatie denken.’