Выбрать главу

‘Ik begrijp het,’ zei De Cock doodernstig, ‘kom straks dan maar. Ik verwacht je over een halfuurtje.’

Henkie lachte opgelucht. ‘U ken op me rekenen.’

‘Ik weet het,’ zei De Cock. ‘Dat kan ik.’

Hij groette het hoertje beleefd en liet zich met Hofman langs het donkere trapje zakken. Buiten namen ze afscheid.

‘Ik heb nog nooit in mijn leven zo’n kerstdag meegemaakt,’ lachte Hofman. ‘Wat een ervaring. Wilt u geloven, dat dat mij best die tweehonderd gulden waard was.’ Er glommen pretlichtjes in zijn ogen. ‘Ik zou eigenlijk graag willen weten hoe uw onderzoek verder afloopt. Ik ben er gewoon nieuwsgierig naar. Kan ik ook verder niet meedoen?’

De Cock glimlachte. ‘Gaat u maar fijn terug naar huis, naar uw vrouw en kinderen. U leest het allemaal wel in de krant. In ieder geval bedankt voor uw hulp. Uw portefeuille houd ik nog even. Over een paar dagen kunt u hem bij mij komen ophalen. Ik stuur u nog wel een berichtje.’

De heer Hofman drukte hem hartelijk de hand. ‘Het was mij heel aangenaam,’ zei hij plotseling vormelijk. Hij stapte weg met korte, driftige pasjes.

De Cock keek hem na. ‘Toch geen onaardig kereltje,’ mompelde hij. Toen draaide hij zich om en slenterde naar de Warmoesstraat. Het begon al te schemeren.

Brigadier Wensdorp, de oude wachtcommandant, keek op van zijn dienstboek toen De Cock het bureau binnenstapte. ‘Gut,’ zei hij verwonderd, ‘nog steeds in touw?’

De Cock schoof zijn hoed iets naar achteren. ‘Wat moet ik?’ zei hij met een gebaar van wanhoop. ‘Ik kan er toch moeilijk halverwege mee stoppen.’

De oude Wensdorp keek hem onderzoekend aan. ‘Ik geloof,’ zei hij grijnzend, ‘dat je het best zou willen.’

De Cock haalde zijn schouders op. ‘Het is een moord, anders was ik allang naar huis gegaan. Maar ik kan die jongen toch niet alleen laten modderen. Hij is nog zo onervaren.’

‘Vledder?’

De Cock knikte. ‘Heb je al wat van hem gehoord?’

‘Nee, niks. Er is wel tweemaal voor je gebeld. Een zekere Tom van Wijk wilde je spreken. Ik heb nog gevraagd of ik de boodschap kon aannemen, maar hij zei dat hij je nog wel zou terugbellen.’

‘Mooi,’ zei De Cock peinzend, ‘mooi, dan wachten we maar af. Heb je nog een mannetje in burger beschikbaar?’

De brigges snuffelde in zijn dienstboek. ‘Ja, ik heb Klaas Pieper voor je.’

De Cock knikte. ‘Die is wel geschikt. Stuur hem maar naar boven. O ja, als je Handige Henkie ziet binnenstuiven, laat hem dan ongehinderd passeren. Ik heb hem nodig.’

Hij liet de oude Wensdorp alleen en liep wat steunend de trap op. Boven, op de recherchekamer, deed hij het licht aan, smeet zijn hoed op een bureau en deed zijn jas uit. Hij voelde zich wat loom. Thuis ging hij na de maaltijd meestal wat zitten suffen in een fauteuil. Dat kon hij zich nu moeilijk veroorloven. Hij moest verder en bedacht dat het al meer dan vijftien uur geleden was dat Vledder hem uit bed had gebeld. Al die tijd was hij onafgebroken met de zaak bezig geweest. Hij had zich moeizaam door een stel getuigen geworsteld en was in feite nog geen steek opgeschoten.

Hij liet zich in zijn stoel zakken en hees zijn benen op het bureau. Hij voelde zijn voeten. Het was een slecht teken, vond hij. Als hij volop in de running was, voelde hij zijn voeten niet. Alleen als het slecht ging, als hij de gedachte had in een labyrint te dolen, dan gaven zijn voeten pijnlijk acte de présence. Klaas Pieper kwam de kamer binnen. Een vriendelijke lach op zijn gezicht, een kop koffie in zijn hand. Hij zette de koffie omslachtig voor De Cock neer. ‘Voor een groot speurder,’ spotte hij, ‘als huldeblijk van een stille bewonderaar.’ Hij stak zijn vinger omhoog. ‘En die bewonderaar ben ik.’

De Cock keek in de grijnzende snuit en lachte. Klaas Pieper stond bekend als een grappenmaker, die het leven en de politiedienst niet al te ernstig opvatte. Misschien was hij wel juist daarom een goed politieman, die het publiek met kwinkslagen makkelijk naar zijn hand wist te zetten. Veel superieuren konden zijn grapjes echter maar matig waarderen. Daarom zat hij vaak in het verdomhoekje. Van zijn bevordering kwam niet veel terecht.

‘De grote speurder,’ spotte De Cock terug, ‘zit met een akelig raadseltje.’

‘Vertel op,’ riep Klaas enthousiast, ‘raadseltjes, daar ben ik goed in.’

De Cock vergat even dat hij voeten had. ‘Wat denk je,’ zei hij, ‘van een lijk in het water van de Herengracht, een tasje in een portiek op de Brouwersgracht, een auto op de Keizersgracht en een koffertje in het Amsterdamse bos.’

‘Strooiavondje,’ antwoordde Klaas prompt.

De Cock schoot in de lach. ‘Ja,’ zei hij, ‘daar lijkt het op. Maar we hebben kerst, geen Sinterklaas. En als je nu even ernstig wilt zijn, zal ik je zeggen wat je moet doen.’

Klaas trok een strak gezicht. ‘Oké, baas.’

De Cock glimlachte. ‘Mooi,’ zei hij. ‘Ga naar de stationsrestauratie op het eerste perron en scharrel de kelner op die gisterenavond zo tussen zeven en negen uur dienst had.’ Hij trok de la van zijn bureau open en gaf hem de foto van Ellen. ‘Vraag of hij zich dit meisje herinnert. Als het goed is, was ze in gezelschap van een blonde militair. Misschien heeft de kelner iets opgevangen van een gesprek. Probeer erachter te komen hoe laat ze weggingen en of ze samen vertrokken, of zij of hij alleen. Enfin alles wat je maar over dat meisje en de militair te weten kunt komen.’

‘Is dat alles?’

‘Nee, ik heb nog wat. Als je in het station klaar bent, ga je naar de garage op de Nieuwe Zijds Voorburgwal. Probeer de pompbediende te pakken te krijgen die gisterenavond zo om de klok van half tien, tien uur, de verwarming van een auto heeft nagekeken. Vraag hem wat hij zich van de bestuurder van die auto herinnert, of hij een bon voor hem heeft uitgeschreven en hoe de bestuurder heeft betaald. Bijvoorbeeld uit zijn portefeuille of los uit zijn zak. Heb je dat allemaal begrepen?’

‘Volkomen.’

‘Daarna kom je naar het bureau. Ben ik er niet, dan blijf je hier wachten, misschien heb ik je nog nodig.’

‘Oké, baas.’

‘Enne… bedankt voor je koffie.’

Klaas vertrok grijnzend.

Hij had nog maar juist de recherchekamer verlaten, toen de telefoon ging. De Cock nam de hoorn op. Hij herkende de stem direct. Het was Tom van Wijk.

‘Ik heb gedaan wat u gezegd hebt,’ begon hij. ‘Ik ben bij die juffrouw Van Wijngaarden geweest. Zeker wel een paar uur.’

‘En?’

‘Het ging nogal stroef. Ze was eerst niet erg spraakzaam. Ze zei dat ze niets wist van de mannen met wie Ellen omgang had. Maar ik bleef aandringen en zei dat Ellen de verloving met mij toch niet voor niets had verbroken.’

‘Nou en?’

‘Ten slotte vertelde ze mij een heel lang verhaal over haarzelf. Hoe ze als jong onervaren meisje naar Amsterdam was gekomen. Hoe ze een betrekking had gekregen op een kantoor. Hoe ze in contact was gekomen met mannen die zich heel lief hadden voorgedaan. Hoe ze…’

‘Ja, ja,’ onderbrak De Cock ongeduldig, ‘maar waar liep het op uit?’

Het was even stil aan de andere kant van de lijn.

‘Weet u,’ hoorde hij na een poosje, ‘dat Femmy van Wijngaarden een kind heeft?’

‘Ja, dat weet ik.’

‘Maar weet u ook van wie?’

‘Nee.’

Er was weer een korte stilte. ‘Van de heer Dolmen.’

‘Wat?’ De Cock nam met een ruk zijn benen van het bureau.

‘Van de heer Dolmen. Ze heeft jaren omgang met hem gehad. Stiekem natuurlijk, want die Dolmen is getrouwd en heeft een stel kinderen.’

‘Wat zei ze van Ellen?’

‘Niets.’

‘Had Ellen omgang met Dolmen?’

‘Dat heeft ze niet gezegd.’

‘Heb je het gevraagd?’

‘Ja.’