Выбрать главу

‘Sectie?’ vroeg Vledder.

De Cock knikte. ‘Zeker. Ik zal de commissaris even bellen. Hij moet dr. Rusteloos maar waarschuwen.’

Hij slenterde naar de telefoon en Kreuger toog aan het werk. Nog wat namokkend over de woorden van De Cock, nam hij met een halfrond beugeltje, waarin steeds opnieuw een blanco kaartje werd geklemd, van elke vinger het nooit veranderend papillairlijnenbeeld. Vingerafdrukken, het enige betrouwbare identificatiemiddel.

Daarna schoot Bram zijn plaatjes. ‘Wat is er met De Cock aan de hand?’ vroeg hij tussen de bedrijven door aan Vledder.

‘Zenuwachtig?’ Hij snoof. ‘Niks voor hem. Hoeveel moorden heeft hij al behandeld. Series. Hij is toch wel de laatste om er nerveus van te worden.’

Vledder haalde zijn schouders op. ‘Ik heb hem uit bed gebeld. Hij had vrij met de kerstdagen. Ik geloof, voor het eerst in tien jaar. Misschien zit hem dat dwars.’

Bram zuchtte. ‘Dat is natuurlijk rottig.’

Hij maakte nog een paar opnamen en begon langzaam zijn spulletjes op te bergen. ‘Je durfde het zeker niet aan, hè? Je dacht: laat ik De Cock maar uit zijn bed bellen. Die ouwe knapt het wel weer op. Je dacht: waarom zou ik het risico nemen fouten te maken, terwijl ik eenvoudigweg de ouwe kan bellen. Nietwaar? Zo dacht je.’

Vledder keek hem onderzoekend aan. Was het een verwijt? Klonk het als een verwijt? Hij wist het niet. De uitdrukking op het gezicht van de oude plaatjesschieter gaf geen uitsluitsel. Vledder zuchtte. Had hij het alleen moeten doen? Was dat wat Bram bedoelde? Had hij De Cock niet moeten bellen en deze kans om zijn eigen kunnen te tonen moeten aangrijpen?

Bram slenterde van hem weg en de broeders begonnen het lijk te ontkleden, snel en handig.

Vledder verzamelde de natte kleren in een linnen zak. De Cock kwam terug van het bellen en bekeek het naakte lichaam. Zijn voor het detail geoefende oog speurde naar de geringste afwijking. Hij had tientallen secties meegemaakt en wist waarop hij moest letten. Een poosje bleef hij in gepeins staan. ‘Wat denkt u?’ zei hij tegen een van de broeders. ‘De onderbuik lijkt iets gezwollen. Zou ze zwanger zijn?’

De broeder liet zijn onderlip zakken. ‘Dat is moeilijk te zeggen.’

De Cock streek met zijn vingers door zijn stugge haar. ‘Enfin,’ zuchtte hij, ‘dat moet dr. Rusteloos maar bekijken. De sectie is al om negen uur. De broeders zorgen voor transport naar het sectielokaal?’

De broeders knikten eenparig. ‘Mooi, dan gaan we maar.’

Hij wierp nog een laatste blik op het lijk en liep weg. Vledder schuifelde achter hem aan. De zak met natte kleren op zijn rug. ‘Wanneer moet je de foto’s hebben?’ riep Bram.

De Cock draaide zich half om. ‘Over twee uur.’

Bram begon te sputteren. ‘Maar,’ riep hij wanhopig, ‘het is kerst.’ De Cock knikte. ‘Ik weet het,’ zei hij gelaten. ‘Prettig kerstfeest.’ Het klonk als een dissonant.

Vledder zuchtte diep. ‘Het wordt moeilijk,’ zei hij somber. ‘Ik heb alles zorgvuldig nagekeken. De kleding biedt geen enkel houvast. Geen exclusieve modellen, geen bijzondere merken. Ik heb ook geen wasnummers kunnen ontdekken. De kleding is over het algemeen nogal degelijk. Alleen haar bustehoudertje zou je wat frivool kunnen noemen.’ Over zijn gezicht gleed een matte glimlach. ‘Een zwart gevalletje met een kanten garnering.’

De Cock zat wat lui achter zijn bureau en bekeek de foto’s die Bram van het meisje had gemaakt.

‘Zal ik de lijst van vermiste personen nog eens doornemen?’ vroeg Vledder.

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Dat heeft weinig zin,’ zei hij. ‘Volgens mij was ze nog maar enkele uren dood. Haar vermissing zal nog wel niet zijn gemeld. Ze kan op die lijst dus nog niet voorkomen.’

Hij trommelde met zijn vingers op het bureau. ‘De moordenaar heeft er blijkbaar niet aan gedacht dat de meeste grachten in Amsterdam aan de kanten nogal ondiep zijn. In normale gevallen komen lijken eerst na een paar dagen boven water. Ik denk ook dat de moordenaar daarop heeft gerekend. Anders had hij haar niet in het water hoeven te gooien. Hij wilde zich van het lijk ontdoen en de ontdekking een paar dagen opschuiven. Ik ben blij dat die agent het lichaam zo snel heeft ontdekt. Het kan voor ons een voordeel zijn. Het ellendige is, dat wij nog niet weten wie zij is.’ Hij zuchtte. ‘Geef in ieder geval een telexbericht aan alle posten met een zo duidelijk mogelijk signalement. Misschien dat een bezorgde vader of echtgenoot zich meldt.’

Vledder knikte en verliet de recherchekamer om de opdracht uit te voeren.

De Cock boog zich peinzend over de foto’s. Bram had zijn werk goed gedaan. Duidelijke opnamen van details en scherpe closeups.

De Cock bekeek het gezichtje aandachtig. Opnieuw appelleerde het aan zijn gemoed. Hij had dat nooit meer. Al jaren niet. Maar dit gezichtje. Dit… dit lieve gezichtje deed hem iets. Het drong dwars door het stalen pantser van onaantastbaarheid dat hij zich door de jaren heen had aangemeten. Een pantser van zelfbehoud, dat hem beschermde tegen al het leed waarmee hij in zijn beroep werd geconfronteerd. Hij speelde met de foto in zijn hand. ‘Arm kind,’ mompelde hij in zichzelf. ‘Hoe kom je uitgerekend in de kerstnacht in het koude water van een gracht terecht? Waarom zocht men jouw dood. Wie had daar belang bij?’ Hij kneep zijn lippen samen en schudde zijn hoofd. Een gewoon, lief meisje. Niets bijzonders. Geen type van een vamp, geen verleidster. Een gewoon, doodgewoon meisje. Doodgewoon…? Gewoon dood. De woordspeling trof hem en zette het raderwerk van zijn meditatieve geest in werking. De religieuze basis van zijn opvoeding, halfvergeten vermaningen uit zijn jeugd, flarden van bijbelteksten, latere eigen ervaringen, ze zochten hun plaats in een bonte mengeling van gedachten.

Plotseling stond hij op en begon door de kamer te stappen. ‘Dwaas,’ schold hij tegen zichzelf. ‘Al die gedachten door een lief gezichtje van een onbekende dode? Of was er meer?’ Voor de spiegel boven het fonteintje bleef hij staan. Een gezicht met de diepe plooien van een boxer. Hij probeerde tegen zijn eigen spiegelbeeld te glimlachen, maar het werd niet meer dan een wat verwrongen grijns. ‘Vrede op aarde,’ mompelde hij, ‘in de mensen een welbehagen.’

Hij slenterde naar het raam en keek naar buiten. Het morgengrauw meldde de eerste kerstdag.

Vledder kwam opgetogen de recherchekamer binnenstormen. Hij hield een wit damestasje aan het hengsel omhoog. Zijn gezicht straalde. ‘Kijk eens, De Cock,’ riep hij opgewonden. ‘Ik was juist beneden bij de wachtcommandant om dat telexbericht te verzenden, toen er een man aan de balie verscheen om dit tasje te deponeren. Hij had het gevonden, zei hij, in het portiek van zijn huis aan de Brouwersgracht. Hij ging naar buiten om zijn hondje uit te laten en toen zag hij het staan.’

‘Wanneer?’

‘Vanmorgen, net, nog geen halfuur geleden.’

‘Heb je het al bekeken?’

‘Nee, ik ben er direct mee naar boven gekomen. Misschien is het tasje van het meisje. De Brouwersgracht is niet ver van de plek waar het lijk gevonden werd. Hemelsbreed maar een paar honderd meter.’ Vledder zette het tasje op het bureau. Er was aan de buitenkant niet veel te zien. Een goedkoop plastic tasje met een eenvoudige knipsluiting.

‘Zo heb je er dertien in een dozijn,’ merkte De Cock op. ‘Het is alleen vreemd dat het tasje droog is, kurkdroog. Het heeft kennelijk niet in het water gelegen.’

Hij nam een stuk pakpapier uit de kast en schudde de inhoud van het tasje daarop uit. Een klein flesje nagellak rolde haast op de grond. Vledder greep het en bekeek het etiket. ‘Zie je wel,’ zei hij, ‘cerise.’

De Cock keek hem glimlachend aan. ‘Sinds wanneer,’ zei hij met een zweem van achterdocht, ‘ben je zo goed op de hoogte met vrouwenkleurtjes? Heb je onderricht gehad?’

Vledder grijnsde hem vriendelijk toe.

Ze doorzochten de inhoud van het tasje. Het waren meest spulletjes die men in ieder damestasje kan aantreffen: een spiegeltje, een kammetje, een poederdoos, een flesje parfum, een lipstick, nagelgarnituur, een ring met sleutels. Er was ook een postlegitimatiebewijs. Dit was het eerste waar De Cock naar greep. Zijn gezicht klaarde op toen hij de foto zag. ‘Ik moet me al heel sterk vergissen,’ zei hij voorzichtig, ‘maar volgens mij is dit ’r.’