Выбрать главу

Gerard van Nederveld verschoof iets op zijn stoel.

‘Alida Maria van Nederveld-De Ruijter. Weduwe. Vader is een jaar geleden overleden.’

‘Oud?’

‘Moeder?’

‘Ja.’

Gerard van Nederveld weifelde even.

‘Ze was eenentwintig jaar toen ik werd geboren. En ik ben achtendertig. Negenenvijftig.’ Hij knikte voor zich uit. ‘Ja. Ze zou dit jaar zestig zijn geworden.’

De Cock krabbelde met scheve hanenpoten.

‘Signalement?’

Gerard van Nederveld zuchtte.

‘Een lief, klein parmantig dametje. Grijs haar, bijna zilverkleurig. Bruine ogen, zoals ik. Ze zeggen altijd dat ik op haar lijk.’ De Cock keek de man monsterend aan.

‘Dezelfde gelaatstrekken?’

‘Ongeveer.’

‘Hoe was ze gekleed?’

Gerard van Nederveld bracht zijn beide handen in een gebaar van wanhoop omhoog.

‘Geen flauw idee. Ik ken haar garderobe niet. Bovendien let ik nooit op de kleding van anderen. Als u mij zou vragen wat mijn eigen vrouw vandaag droeg, dan zou ik u dat niet kunnen vertellen.’ De Cock knikte begrijpend.

‘Heeft uw moeder nog bijzondere kenmerken… tatoeages, littekens?’

Gerard van Nederveld verzonk in gepeins.

‘Jaren geleden hebben ze in het ziekenhuis een blindedarm bij haar weggehaald. Misschien is daar nog iets van te zien.’ De Cock schoof het vel papier van zich af en leunde iets achterover.

‘Had u veel contact met uw moeder?’

Gerard van Nederveld trok zijn schouders iets op.

‘Eenmaal in de week ging ik wel even bij haar op bezoek of ik belde haar op… zomaar een babbeltje over het weer… over haar kwaaltjes.’

‘Had ze die?’

Gerard van Nederveld glimlachte.

‘Welke ouder wordende vrouw heeft die niet?’

‘Waar woont ze?’

‘In de Hartenstraat op nummer 312. Tussen de Heren- en de Keizersgracht. Daar woonde ze al sinds haar huwelijk.’‘Hebt u redenen om ongerust te zijn?’

Gerard van Nederveld gebaarde heftig.

‘Ze is nergens.’

De Cock glimlachte.

‘Misschien is ze een paar dagen op reis… heeft ze nieuwe kennissen opgedaan… kennissen die u nog niet kent?’

Gerard van Nederveld schudde zijn hoofd.

‘Moeder legt niet makkelijk contacten met anderen. Ze zei altijd: “Ik houd ze op mijn dooiewagen.”’

De Cock lachte.

‘Die uitdrukking heb ik nog nooit gehoord.’

Gerard van Nederveld knikte.

‘Ze bedoelde daarmee,’ sprak hij ernstig, ‘dat ze onbekenden graag op een afstand hield. Ze was wat achterdochtig, maar voor mensen die haar vertrouwen hadden gewonnen, was ze uiterst behulpzaam en offervaardig.’

‘Een nieuwe man in haar leven?’

Gerard van Nederveld schudde zijn hoofd.

‘Ze had de dood van vader nog niet verwerkt. Als ik bij haar was, dan sprak ze steeds over vroeger toen vader nog leefde.’‘Zelfmoord?’

Gerard van Nederveld schonk hem een medelijdend lachje. ‘Moeder was een gelovige vrouw. Het leven was een geschenk van God, een donatie, daar mocht de mens niet zelf over beschikken.’ De Cock kwam uit zijn stoel overeind ten teken dat hij het onderhoud als beëindigd beschouwde.

‘We zullen een landelijk telexbericht verzenden met een verzoek tot opsporing van de verblijfplaats van uw moeder. Mocht u nadere informatie hebben, dan horen wij dat van u. Zo gauw wij iets weten, zullen wij u berichten.’

De oude rechercheur dacht na. Er schoot hem nog een vraag te binnen.

‘Was uw moeder bemiddeld?’

‘Of ze rijk was?’

‘Dat bedoel ik.’

Gerard van Nederveld tuitte zijn lippen.

‘Redelijk, redelijk. Er was voldoende om haar een zorgeloze oudedag te garanderen. Bovendien bezat vader kostbare verzamelingen.’

De Cock hield zijn hoofd iets schuin.

‘U bent de enige erfgenaam?’

Gerard van Nederveld schudde zijn hoofd.

‘Wij zijn met ons vieren. Ik ben de oudste. Daarom voelde ik mij geroepen om deze stap te doen.’

‘U bedoelt: kennisgeving van haar vermissing?’

‘Precies.’

‘En de anderen?’

Het gezicht van de man betrok.

‘Die waren niet geïnteresseerd.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen op.

‘Vreemd?’

Gerard van Nederveld maakte een hulpeloos gebaar. ‘Zo gaat dat soms in families,’ sprak hij somber. ‘Na de dood van vader was ik de enige die nog contact met moeder onderhield.’ Toen Gerard van Nederveld uit de recherchekamer was verdwenen, wuifde De Cock naar Vledder.

‘Bel Jan Kusters en vraag hem of hij al iets weet van dat weggelopen lijk en zeg hem dat hij midden in de nacht geen mensen naar ons moet sturen om vermissingen aan te geven. Dat had best morgenochtend gekund.’

Vledder greep naar de telefoon. De Cock beduidde hem nog even te wachten.

‘Is jou iets opgevallen aan dat verhaal van Gerard van Nederveld?’ vroeg hij geïnteresseerd.

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘Wat?’

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Hij sprak steeds in het verleden. “Daar woonde ze al sinds haar huwelijk.”“Moeder was een gelovige vrouw.”“Zij zou dit jaar zestig zijn geworden.” Begrijp je? Hij sprak steeds alsof hij al wist dat zijn moeder dood was.’

Vledder knikte.

‘Je hebt gelijk. Toen jij hem vroeg: “ Was moeder bemiddeld?” verbeterde hij je niet.’

De Cock glimlachte.

‘Ik gebruikte dat was… die verleden tijd, met opzet… wachtte op zijn reactie.’

‘Denk jij dat er meer achter deze vermissing steekt?’ De Cock spreidde zijn beide handen.

‘Ik denk nog niets. We wachten rustig de ontwikkelingen af. Misschien duikt moeder Van Nederveld-De Ruijter na een paar dagen weer ergens op.’

Beiden zwegen. Na enige tijd boog Vledder zich vertrouwelijk naar voren.

‘Heb jij wel eens iets verzameld?’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

‘Briefjes van honderd. Maar daar ben ik nooit ver mee gekomen.’

Vledder lachte vrijuit.

‘Zo ken ik je weer. Je was zo knorrig vannacht.’

De accolades rond de mond van De Cock dansten een samba. ‘Ze moeten mij niet…’

Het rinkelen van de telefoon onderbrak hem. Vledder pakte de hoorn op en luisterde. Na een poosje legde hij de hoorn op het toestel terug.

De Cock keek hem belangstellend aan.

‘Is het lopende lijk terecht?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Het was de Rijkspolitie te Water.’

‘En?’

‘Ze hebben een lijk uit het IJ opgevist.’

De Cock grinnikte.

‘Wat hebben wij daarmee te maken? De Rijkspolitie te Water vist jaarlijks tientallen mensen uit het IJ. Dat is hun sores.’ Het gezicht van Vledder versomberde.

‘Het is een vrouw. In een zak van haar mantel zat een notitie met jouw naam.’

De oude rechercheur fronste zijn wenkbrauwen.

‘Mijn naam?’

Vledder knikte.

‘Rechercheur De Cock… met ceeooceekaa.’

2

Ze lag languit op haar rug in het gangboord van een ranke surveillance-motorboot van de Rijkspolitie te Water. Het schelle licht van een schijnwerper hield haar wasbleek gezicht gevangen. Een stroompje water gleed uit haar kleren, verdween door een spleet in de reling.

Met zijn handen diep in de steekzakken van zijn oude regenjas keek De Cock vanuit de hoogte secondenlang op haar neer. De woorden van Gerard van Nederveld kwamen terug in zijn gedachten: een lief, klein, parmantig dametje. Hij nam zijn handen uit zijn zakken, hield zich aan de reling vast en hurkte in het smalle gangboord. Zijn oude stramme knieën protesteerden hoorbaar. Met duim en wijsvinger drukte hij de gesloten oogleden even terug. Vledder boog zich over hem heen.