Выбрать главу

‘Bruin,’ sprak hij zacht.

De Cock knikte.

‘Bruine ogen. Vrijwel zeker de vermiste Alida Maria de Ruijter, weduwe van Van Nederveld. Ze lijkt inderdaad iets op haar zoon Gerard. We zullen hem morgen met haar confronteren.’ De grijze speurder kwam weer omhoog, wierp nog een korte blik op de dode en stapte van de zacht deinende surveillanceboot op de wallenkant.

Vledder volgde.

Een statige rijkspolitieman met een korte ringbaard liep op hem toe en tikte met zijn wijsvinger tegen de rand van zijn pet. ‘Mijn naam is Vermeulen… Opper Vermeulen.’ Hij zweeg even en hield zijn hoofd iets schuin. ‘U bent de befaamde rechercheur De Cock… met… eh, met ceeooceekaa?’

De oude speurder grijnsde.

‘Die faam mag u weglaten,’ sprak hij wuivend. Hij gebaarde opzij. ‘En dat is collega Vledder… Dick Vledder, mijn onvolprezen hulp.’ Opper Vermeulen knikte even in de richting van de jonge rechercheur en wees naar het lijk van de vrouw in het gangboord. ‘We werden gewaarschuwd door een van uw mensen van de Warmoesstraat,’ legde hij uit. ‘Ze dreef in het water van de westelijke toegang onder het viaduct.’

De opper grinnikte.

‘Dat behoort tot het open havenfront en is dus ons territorium. Wij hadden u ook niet lastiggevallen, wanneer wij dat briefje niet in haar mantelzak hadden gevonden.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Hebt u dat briefje?’

De opper duimde over zijn schouder naar het kantoor van de Rijkspolitie te Water.

‘Het ligt op een vloeiblaadje te drogen. U kunt het straks meenemen.’

‘Stond er alleen mijn naam op?’

Opper Vermeulen knikte.

‘Rechercheur De Cock, politiebureau Warmoesstraat… verder niets.’

De opper wees opnieuw naar het lijk.

‘Ik vertrouw het niet helemaal,’ sprak hij peinzend. ‘Toen we haar vonden lag haar rug naar mijn gevoel te hoog uit het water. Ik dacht eerst dat er een luchtbel onder haar mantel was blijven hangen.’‘En?’

Opper Vermeulen schudde zijn hoofd.

‘Dat bleek niet.’

De Cock keek hem onderzoekend aan.

‘Wat betekent volgens u… haar rug te hoog uit het water?’ Opper Vermeulen trok zijn gezicht in een ernstige plooi. ‘Dat kan betekenen,’ antwoordde hij bedachtzaam, ‘dat de vrouw nog lucht in haar longen heeft.’

De Cock kneep zijn ogen half dicht en schudde zijn hoofd. ‘Geen normale drenkeling?’

Opper Vermeulen trok zijn schouders iets op.

‘De sectie zal het moeten uitwijzen, maar ik heb zo het vermoeden dat ze al dood was voor zij in het water terechtkwam.’‘Moord?’

‘Dat is uw conclusie,’ antwoordde de opper. ‘Zover durf ik niet te gaan.’

De Cock negeerde de opmerking. Hij liet zijn blik over het water van het IJ dwalen. Een strook zilver maanlicht gleed glinsterend over een zwakke golfstroom.

‘Waar?’

‘U bedoelt: waar ze te water is geraakt?’

‘Precies.’

De rijkspolitieman gebaarde wijd om zich heen.

‘Dat is moeilijk te zeggen. Vrijwel iedere nacht wordt het grachtenwater gespuid. Dan ontstaan er sterke stromingen. Lijken leggen in het grachtenstelsel van de stad soms hele afstanden af.’ De Cock staarde peinzend voor zich uit.

‘Het zou voor mij prettig zijn om te weten waar ze ongeveer in…’

Opper Vermeulen onderbrak hem. Hij wees opnieuw naar het lijk in het gangboord.

‘Doet u het onderzoek naar de oorzaak van haar dood of doen wij dat?’ vroeg hij zakelijk.

De Cock dacht na en wreef met zijn vlakke rechterhand over zijn brede gezicht.

‘Gezien het briefje met daarop mijn naam dat u in haar mantelzak hebt gevonden, lijkt het mij het beste dat ik de zaak van u overneem. Bovendien… vannacht… nog geen uur geleden, heeft haar zoon bij mij haar vermissing gemeld.’

Opper Vermeulen trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘U weet wie zij is?’ vroeg hij verbaasd.

De Cock knikte traag.

‘Alida Maria de Ruijter, negenenvijftig jaar. Weduwe van Van Nederveld.’

Opper Vermeulen keek hem verrast aan.

‘Van Nederveld?’ herhaalde hij vragend.

De Cock knikte.

‘Zo heet ze… vrijwel zeker. Ik moet uiteraard nog een confrontatie doen.’

De mond van opper Vermeulen zakte half open.

‘Van Nederveld,’ lispelde hij. ‘Van Nederveld. Ik heb al eens een Van Nederveld uit het water gevist… nog geen jaar geleden.’ Vanaf de Westerdoksdijk liep dokter Den Koninghe met korte driftige pasjes het terrein van de Rijkspolitie te Water op. Hij werd gevolgd door twee broeders van de Geneeskundige Dienst met hun onafscheidelijke brancard. Ze torenden hoog boven de kleine lijkschouwer uit.

De Cock liep blij op de dokter toe en schudde hem hartelijk de hand. De grijze speurder had al sinds hun eerste kennismaking een zwak voor de excentrieke lijkschouwer met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig jacquet en zijn verfomfaaide groen uitgeslagen garibaldihoed.

‘Hoe maakt u het?’ vroeg hij uitbundig.

Den Koninghe antwoordde niet, verwonderd blikte hij naar hem op.

‘Sinds wanneer ben jij in dienst bij de Rijkspolitie te Water?’ De Cock schudde glimlachend zijn hoofd.

‘Ik ben hier te gast.’ Hij duimde over zijn schouder naar opper Vermeulen. ‘Hij heeft met zijn bemanning uit het open havenfront een lijk van een vrouw gevist.’

De dokter trok een grijns.

‘En daar had jij iets mee van doen?’

‘Juist.’

De lijkschouwer schudde zijn hoofd.

‘Het verbaast mij niets.’ Hij keek om zich heen. ‘Waar ligt ze?’ De Cock wees achter zich.

‘In het gangboord van die motorboot.’

‘Een drenkeling?’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

‘Opper Vermeulen van de Rijkspolitie te Water meent dat de vrouw met haar rug iets te hoog boven het water dreef. Hij vermoedt dat er lucht in haar longen is achtergebleven.’ De dokter knikte begrijpend. De kleine lijkschouwer stapte van de wal op de boot. Hij nam zijn garibaldihoed af, trok de pijpen van zijn streepjesbroek iets omhoog en knielde bij de dode neer. Nauwlettend bekeek hij haar gezicht. Daarna schoof hij de revers van haar mantel iets opzij en knoopte de hooggesloten blouse los. Aandachtig bezag hij haar hals.

Na enige tijd kwam hij overeind. Zijn knieën kraakten. Hij zette zijn hoed weer op en stapte van de motorboot op de wal. Met precieze bewegingen nam hij zijn bril af, pakte zijn pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste zijn glazen. ‘Ze is dood,’ sprak hij laconiek.

De Cock knikte met een strak gezicht.

‘Dat begreep ik,’ reageerde hij simpel.

De dokter gebaarde in de richting van de dode in het gangboord.

‘Ik denk dat de opper gelijk krijgt.’

‘U bedoelt… lucht in haar longen?’

De dokter knikte.

‘Dokter Rusteloos moet morgen bij de gerechtelijke sectie haar longen maar eens goed bekijken. Ook haar hals. Ik vraag mij af hoeveel kraakbeenringetjes van haar luchtpijp zijn gebroken.’ De Cock keek hem verbijsterd aan.

‘Gebroken kraakbeenringetjes?’ vroeg hij geschrokken. Dokter Den Koninghe knikte opnieuw.

‘Volgens mij heb je weer eens een moord op je nek. De vrouw is gewurgd.’

De Cock had zich ruim zes uur slaap gegund. Na een stevig ontbijt en een vluchtige kus op de wang van zijn vrouw, was hij ondanks een gebroken nachtrust opgewekt op weg gegaan naar de Warmoesstraat. Op het Stationsplein stapte hij uit een overvolle tram, keek speurend om zich heen naar mogelijke zakkenrollers en liep toen in een stroom reizigers uit het Centraal Station naar het brede trottoir van het Damrak. Voor het Victoriahotel wachtte hij geduldig tot de rode loopmannetjes in de verkeerszuilen groen werden en slofte toen verder.