Выбрать главу

Albert Cornelis Baantjer

De Cock en het lijk op retour

1

Ergens, heel ver weg, rinkelde een bel.

Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat draaide zich onrustig in zijn slaap om. Vaag, wat gedempt, drong het geluid tot hem door. Eerst na enkele minuten groeide in hem het besef dat naast hem, op het nachtkastje, de telefoon ging.

Het proces van ontwaken ging te snel, te abrupt. Met een gevoel van onbehagen en wrevel greep hij de hoorn. ‘Hier,’ riep hij snauwerig, ‘met De Cock.’

‘Goedemorgen,’ sprak een vriendelijke mannenstem. ‘Ik ben Victor Mauritz.’

‘Wie?’

‘Victor Mauritz van het VOLK, de Verenigde Omroep voor Luisteraars en Kijkers. Ik heb een radioprogramma.’

De Cock drukte zich overeind en plooide het hoofdkussen in zijn rug. Schuins blikte hij naar de wekker. Het was ruim kwart over zeven, stelde hij vast.

‘Dat is fijn.’

‘Wat?’

‘Dat u een radioprogramma hebt. Misschien is dat een felicitatie waard, maar ik zie niet in waarom u mij daarvoor uit mijn slaap moet bellen.’

‘Ik dacht,’ sprak de stem spijtig, ‘dat u allang was opgestaan.’‘Dat was ik niet. Ik ging pas om twee uur naar bed omdat een of andere grappenmaker had gemeld dat hij een vrouw had vermoord.’‘En dat was niet zo?’

‘Nee… althans, er was geen lijk. En zonder lijk, weet u, geen moord.’

Mevrouw De Cock werd wakker. Ze keek verstoord naar haar man en gebaarde naar de telefoon.

‘De Warmoesstraat?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ene Victor Mauritz van het VOLK. Hij zegt dat hij een radioprogramma heeft.’

De stem door de telefoon kwam tussenbeide.

‘Van ’s morgens zeven tot negen. En in dat programma hebben we een item, waarin mensen hun wens te kennen mogen geven met welke bekende Nederlander zij in contact willen komen.’ De Cock bromde.

‘Ik heb in dit opzicht geen wensen.’

De man aan de telefoon slaakte een zucht.

‘Sandra Verloop, een meisje uit Purmerend, wil met u in contact komen.’

‘Met mij?’

‘Ja, ze volgt al uw avonturen op de voet en vroeg of ze eens een dag met u op pad kon.’

‘Als rechercheur?’

‘Ja.’

‘Wanneer moet dat gebeuren?’

‘Dat ligt aan u… wanneer het u schikt. Ik zal u haar telefoonnummer geven, dan kunt u zelf een afspraak met haar maken.’ De Cock weifelde. Zijn vrouw stootte hem aan.

‘Wat is er?’

De oude rechercheur hield de hoorn omhoog.

‘Er is in Purmerend een meisje dat een dagje met mij wil optrekken.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Dat kan ik niet doen. Ik krijg last met mijn commissaris. Bovendien is er een dienstorder die dat verbiedt.’

‘Neem haar morgen mee naar de studio.’

‘Studio?’

‘Je zou morgen toch meewerken aan een discussieprogramma over de politie? Misschien vindt ze het wel aardig om daarbij te zijn.’

De Cock knikte traag.

De stem aan de telefoon was er weer.

‘U doet het?’

De grijze speurder kauwde even op zijn onderlip.

‘Ja… ja… het is goed. Geef haar telefoonnummer maar. Ik neem wel contact met haar op.’

‘Bedankt voor uw medewerking.’

Met de nog toetende hoorn in zijn hand bleef De Cock zitten. Hij staarde een tijdje peinzend naar het heuveltje in bed waar hij zijn voeten wist. Daarna legde hij de hoorn op het toestel terug en keek naar zijn vrouw.

‘Waarom heb ik ja gezegd?’ sprak hij bezorgd.

Mevrouw De Cock lachte. ‘Niet tobben. Wie weet hoe aardig ze is.’

De oude rechercheur trok golvende rimpels in zijn voorhoofd. Ineens, met opgetrokken mondhoeken, grijnsde hij breed. ‘Ik… een bekende Nederlander?’

Zijn stem beefde van ongeloof.

Schokkend, stotend, met de pook in de verkeerde versnelling, reed De Cock van de parkeerplaats achter de studio weg. Hij had, als grote uitzondering, van commissaris Buitendam toestemming gekregen om voor de rit naar Hilversum gebruik te maken van de oude politie-Volkswagen, waarmee hij en zijn trouwe assistent Vledder altijd op pad togen. Maar dan zat de oude speurder vrijwel nooit achter het stuur.

De Cock hield niet van autorijden. Het besturen van een gemotoriseerd voertuig was hem een gruwel. De enkele keren dat hij stuntelend als chauffeur optrad, klonken van alle mechanische onderdelen van de auto luide protesten en jammerde het chassis. Toen hij de wagen redelijk op de weg had, blikte hij opzij. Een zoete glimlach dartelde om zijn lippen. Hij voelde zich getroffen en vereerd. Sandra Verloop, het meisje dat op een wat ongebruikelijke wijze contact met hem had gezocht, bleek een lieve, bijzonder aantrekkelijke jonge vrouw van, zo had hij even snel uitgerekend, achttien lentes, plus een volle zomer en een beetje herfst. ‘Hoe vond je het in de studio?’

Sandra Verloop liet haar mooie ogen even glinsteren. ‘Leuk, interessant en heel gezellig. Ik vond die Jan van den Bosch van de Evangelische Omroep best aardig. Trouwens, iedereen was aardig. Ook die andere politiemensen die aan de discussie deelnamen.’

De Cock plukte aan zijn neus.

‘Spijt, dat je aan die Victor Mauritz hebt gevraagd om met mij in contact te komen?’

Sandra Verloop schudde haar hoofd.

‘Nee hoor, geen moment.’

Ze reden Hilversum uit. Het was plotseling aardedonker op de weg en De Cock ontdekte tot zijn schrik dat hij had vergeten het licht van de wagen te ontsteken. Na enkele verkeerde knoppen te hebben beroerd, floepten de koplampen aan. Hij keek op het verlichte dashboardklokje. Het was een paar minuten over negen. ‘Hoe laat moet je thuis zijn?’

Sandra Verloop trok haar schouders iets op.

‘Mijn ouders gaan meestal om elf uur al naar bed en ik wil niet dat ze ter wille van mij opblijven.’

‘Doen ze dat als je er nog niet bent?’

‘Zeker. Ze zijn een beetje voorzichtig met me.’

De Cock lachte en in zijn hart groeide een stille sympathie voor het meisje dat nu al vele uren met hem optrok. Voor hij met haar naar de studio in Hilversum reed, had hij haar eerst in het politiebureau aan de Warmoesstraat rondgeleid en haar daarna voorgesteld aan commissaris Buitendam, die zich ditmaal, heel ongewoon, van zijn beste zijde had laten zien.

Sandra Verloop draaide zich half naar hem toe.

‘Bent u wel eens bang?’

‘Wanneer?’

‘Tijdens uw werk… als rechercheur.’

‘Waarvoor… voor wie?’

‘Moordenaars.’

De Cock grinnikte. ‘Hoe zien die eruit?’

Sandra Verloop reageerde wat verschrikt.

‘Weet u dat niet?’

De oude rechercheur schudde zijn hoofd.

‘Geen flauw idee,’ sprak hij vrolijk. ‘En dat is misschien maar goed ook.’

‘Dat begrijp ik niet.’

De Cock wuifde voor zich uit.

‘Er was eens,’ begon hij docerend, ‘een psychiater en criminoloog… een Italiaan en hij heette Lombroso… Cesare Lombroso. Deze geleerde meende dat mensen met een misdadig gedrag bepaalde uiterlijke kenmerken hadden… een laag voorhoofd, doorlopende wenkbrauwen… en dat soort dingen, waardoor men ze kon herkennen.’

‘En?’

De Cock zuchtte.

‘Zijn ideeën gelden nu als verouderd. En volgens mij had hij ook ongelijk. Mijn ervaring is dat misdadigheid niet van iemands gezicht valt te lezen. Geloof me, lieve meid, er lopen uiterst beminnelijke moordenaars rond, die qua uiterlijk zo in de hemel kunnen worden opgenomen, compleet met het predikaat van engeltje eerste klasse.’

Sandra Verloop lachte vrijuit.

Na enkele seconden versomberde haar knap gezichtje. ‘Toch is dat beangstigend.’

De Cock reageerde niet. Rechts, enkele honderden meters voor hen uit, stond op de vluchtstrook een auto en even daar voorbij zwaaide een man met beide armen. Zijn bewegingen, zijn expressies, etaleerden een lichte vorm van paniek.