Выбрать главу

Vledder pakte een rood lederen mapje met een rijbewijs en bekeek de verdere inhoud. ‘Ze heeft ook nog een auto op haar naam staan.’

‘Wat voor een auto?’

Vledder lachte.

‘Dat zegt je toch niets.’

‘Ik bedoel, geen Mercedes of een Volvo?’

De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.

‘Het is een Italiaan… een Fiat Panda.’

De Cock ging weer in de stoel achter zijn bureau zitten. ‘Welke gegevens heb je, alles bijeen?’

‘Van de vrouw?’

‘Ja.’

Vledder trok een lade van zijn bureau open en nam daaruit een map en sloeg die open. ‘Mareille van Luxwoude,’ las hij op een nieuwsdiensttoontje, ‘oud 35 jaar, geen antecedenten… is nog nooit met de politie en/of justitie in aanraking geweest. Volgens de gegevens van de burgerlijke stand is ze in Haarlem geboren en ongehuwd. Blijkens ons telefoonboek is ze modeontwerpster van beroep en woont op het adres Brouwersgracht 112–118 in Amsterdam.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Brouwersgracht 112–118… dat zijn toch pakhuizen… pakhuizen van een handel in oliën en vetten?’

Vledder grijnsde.

‘Je loopt achter. Die oude pakhuizen zijn omgetoverd tot riante appartementen.’

‘Duur?’

Vledder gniffelde.

‘Jij en ik kunnen er van ons salaris niet wonen.’

De Cock kneep zijn lippen samen.

‘Mareille van Luxwoude blijkbaar wel.’ Hij zweeg even en wreef zich nadenkend achter in zijn nek. ‘Hoe laat is de gerechtelijke sectie?’

‘Vanmiddag om halfdrie. Dokter Rusteloos kon niet eerder komen. Hij had het druk. Nog een sectie in Den Bosch en een in Utrecht.’

‘Ga jij erheen?’

Vledder glimlachte.

‘Jij mag ook.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik heb in mijn lange rechercheleven al genoeg lijken zien openpeuteren,’ sprak hij knorrig. Hij wees naar de inhoud van het handtasje op het bureau van Vledder. ‘Zijn daar sleutels bij?’ De jonge rechercheur knikte.

‘Een leren hangertje met een autosleutel en een ring met twee sleutels van een cilinderslot.’

‘Geef mij die maar.’

‘Van het cilinderslot?’

De Cock strekte zijn geopende hand naar hem uit.

‘En heb je haar telefoonnummer?’

Vledder raadpleegde zijn map.

‘Zeven-twee-acht-twee-twee-drie-één.’

De Cock borg de sleutels in zijn broekzak, schreef het nummer onder haar naam op de blocnote en greep de telefoon. Vledder keek hem verwonderd aan.

‘Ga je haar bellen?’

‘Ja.’

‘Ze ligt in ons mortuarium.’

Het klonk als een misplaatste grap.

De Cock drukte ongestoord het nummer in. Toen de bel driemaal was overgegaan, werd de hoorn opgenomen. ‘Wie… eh, wie is daar?’ vroeg een stem benepen.

De Cock verbrak de verbinding.

Vledder keek hem gespannen aan.

‘Was er iemand?’

De oude rechercheur knikte met een ernstig gezicht. ‘Een man.’

Vledder liet De Cock op de Brouwersgracht uitstappen en frommelde daarna de oude politiewagen op een benard parkeerplekje bij de Melkmeisjesbrug. Moeizaam wrong hij zijn lichaam door een halfopen portier naar buiten en sloot de wagen af. Via de Herenmarkt met de achterzijde van het zeventiendeeeuwse gebouw van de voormalige West-Indische Compagnie slenterden ze verder de gracht af, staken de rijbaan van de Binnen Brouwersstraat over en bleven staan voor een paar monumentale pakhuizen.

Vledder keek omhoog.

‘Dit moet het zijn.’

De Cock knikte traag. Hij keek naar de brede groene toegangsdeur en monsterde het slot. Hij tastte in zijn broekzak en pakte de ring met de beide sleutels. Een van de sleutels bleek te passen. Via de groene deur bereikten ze een hal met rechts aan de wand een lichtmetalen tableau met drukknoppen en rozetten van spreekgaatjes. De Cock liet zijn blik langs de namen glijden. Mareille van Luxwoude, zo leerde hem het tableau, had een appartement op de eerste etage.

De beide rechercheurs bestegen een brede trap naast het tableau. Boven aan die trap, op een ruim portaal met een palm in een verlichte nis, bleven ze staan. De Cock nam de tweede sleutel en liep op de toegangsdeur van het appartement toe. Vledder stak afwerend zijn hand op.

‘Dat kun je niet doen,’ sprak hij gedempt. ‘Daar is iemand binnen.’ De Cock reageerde onnozel.

‘Dat weet ik niet.’

De jonge rechercheur snoof. Zijn neusvleugels trilden. ‘Dat weet je wel,’ siste hij van tussen zijn tanden. ‘Je hebt toch gebeld?’

De grijze speurder negeerde de opmerking. Hij stak de sleutel in de gleuf en draaide het slot langzaam terug. Daarna duwde hij de deur van het appartement omzichtig open. Toen er geen reactie kwam, stapte hij naar binnen… kalm en behoedzaam, bedacht op gevaar. Vledder liep hem na en sloot de deur achter zich. De Cock snoof. Opnieuw kroop een zwoele zoete parfumgeur naar zijn neusgaten. De oude rechercheur trok een vies gezicht. De geur van het parfum stond hem tegen, wekte weerstanden in hem op. Hij vroeg zich wrevelig af wat voor een soort mannen een dergelijke weeë geur als aangenaam ondervonden. Na een imposante hal met een fraaie garderobe kwamen ze in een ruim, hoog vertrek met uitzicht op de gracht. De wanden van de kamer waren uitgevoerd in steriel wit met op de vloer een hoogpolig berbertapijt, waarop hangmatten aan fragiele verchroomde poten. Er was niemand.

Tussen de beide gebogen ramen stond een kleine ronde glazen tafel, waarop een witte telefoon in een moderne vormgeving. Naast het toestel stond een lichtmetalen asbak, bijna geheel gevuld met sigarettenpeuken. Sommige toonden lipstickvlekken in het ceriserood van haar brede sensuele mond.

De Cock bedacht dat hij vanaf het moment dat hij haar dode lichaam op de achterbank van de Volvo had ontdekt, geen moment van sympathie, medeleven of medelijden had gekend. De dood van de jonge vrouw trof hem niet, weekte niets bij hem los. Hij bleef gevoelloos… een gevoelloosheid, die hem verbaasde en irriteerde. Hij keek opzij naar Vledder. De jonge rechercheur voelde zich kennelijk niet op zijn gemak. Wat angstig boog hij zich naar De Cock. ‘Er moet hier toch iemand zijn,’ fluisterde hij benepen.

De grijze speurder knikte traag voor zich uit.

Plotseling kwam vanuit een zijdeur een man het vertrek binnen. Hij droeg een camelkleurige kamerjas en was op blote voeten. Toen hij de beide rechercheurs in het oog kreeg, bleef hij staan, geschokt, verstijfd, met halfopen mond.

De Cock nam de man scherp in zich op. Hij had een wat blozend, rond, bol gezicht met lichtblond, terugwijkend haar in een korte krullenpermanent. Zijn blauwe ogen lagen diep en op zijn lijf zat te veel vet.

De grijze speurder nam zijn hoedje af en maakte een lichte buiging. Daarna bracht hij een beminnelijke glimlach.

‘Goedemorgen.’

De man slikte.

‘Hoe… eh, hoe komt u binnen?’

De Cock hield de ring met sleutels omhoog.

‘Hiermee.’

De man keek op.

‘Dat… eh, dat zijn de sleutels van Mareille,’ stamelde hij onthutst. De Cock knikte. De beminnelijke glimlach gleed van zijn gezicht. ‘Gevonden… in haar tasje.’

De man deed een stap naar voren.

‘Wat is er met Mareille?’

In zijn stem trilde angst.

De Cock keek hem aan, strak, onbewogen.

‘Mareille is dood.’

8

Het duurde enige tijd voordat de man zichzelf had hervonden. Het blozende was uit zijn gezicht weggetrokken. Hij zag asgrauw. Langzaam liet hij zich in een van de hangmatten zakken.

‘Dood?’ herhaalde hij toonloos. ‘Mareille dood?’ Hij scheen het nog niet te vatten.

De Cock beluisterde een accent.

‘Wie bent u?’

De man keek naar hem op.