Выбрать главу

De Cock negeerde haar opmerking. Hij pakte een stoel onder het grote bed vandaan en ging naast haar zitten. ‘Hoe voel je je?’ vroeg hij bezorgd.

‘Best. Ik zei toch, ik mankeer niets. Volgens mij lig ik hier voor tjoema.’

De Cock lachte om het woord.

‘Wanneer mag je naar huis?’

Sandra Verloop wees naar een kalender aan de muur. ‘Over twee dagen.’ Ze drukte zich omhoog en verschoof iets aan haar kussen. ‘Is die man nog bij u geweest?’

‘Welke man?’

‘Die mij hier heeft gebracht.’

‘Die taxichauffeur?’

Sandra Verloop keek de oude rechercheur verbaasd aan. ‘Taxichauffeur?’

De Cock knikte.

‘Simon Janszen met es-zet.’

‘Is hij taxichauffeur?’

‘Dat… eh, dat beweert hij. En hij zag er ook als een taxichauffeur uit… compleet met een pet… een fraaie schipperspet met een stoffen klep.’

Sandra Verloop trok een bedenkelijk gezicht.

‘Hij reed niet in een taxi.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen op.

‘Dat weet je zeker?’

Sandra Verloop knikte heftig. Er kwam ook wat kleur op haar wangen. ‘Ik weet toch hoe een Amsterdamse taxi er van binnen uitziet… met een meter.’ Ze keek toornig naar De Cock op. ‘En vraag mij niet steeds of ik iets zeker weet. Als ik iets zie, dan zie ik het goed.’ Ze hield haar hoofd iets schuin en veranderde van toon. ‘Weet u al wie die vrouw is?’

De Cock wenkte Vledder naderbij. Toen de jonge rechercheur de foto’s van de dode Mareille van Luxwoude had laten zien, knikte Sandra traag. Haar tong gleed langs haar lippen. ‘Dat… eh, dat is ze.’ Ze knikte nog eens. Nadrukkelijker. ‘Ja, dat is ze.’

Vledder borg de foto’s weer in de binnenzak van zijn colbert. ‘En die man,’ vroeg hij, ‘die jou op het Stationsplein neersloeg… was de man die jullie vanaf de vluchtstrook een lift gaven naar Amsterdam?’

Sandra Verloop keek naar De Cock.

‘Dat bericht heb ik u toch doorgespeeld? De man die mij hier bracht, heeft mij beloofd dat hij contact met u zou opnemen.’ De grijze speurder glimlachte geruststellend.

‘Dat deed hij ook. Dezelfde avond nog kwam hij naar de Warmoesstraat.’ Hij boog zich iets dichter naar haar toe. ‘Hoe kwam het zo… hoe kwam je met onze vreemde lifter in contact?’‘Ik zag hem.’

‘Waar?’

‘Op het Damrak… op het brede trottoir. Ik werk sinds een paar maanden in Amsterdam en was op weg naar huis… naar de trein.’

‘En toen?’

Sandra Verloop schokschouderde. Het was een gebaar van machteloosheid. ‘Ik weet wat u tegen mij hebt gezegd… dat ik gevaar liep. Maar ik kon er niets aan doen. Het was sterker dan ikzelf. Ineens liep ik achter die man aan en riep steeds maar; dat is ’m… dat is ’m… dat is ’m.’ Ze grinnikte nerveus. ‘De mensen om mij heen keken mij wat raar aan.’

‘En die man?’

Sandra Verloop greep met beide handen naar haar hoofd. ‘Niets… hij liep gewoon door… net alsof ik er helemaal niet was… of hij mij niet hoorde. Ik zag ook nergens een politieman… iemand, die mij kon helpen. Toen de man steeds maar doorliep, hoopte ik dat hij het station in zou gaan. Daar zijn vaak luitjes van de spoorwegpolitie. Dan had ik hem kunnen laten pakken.’

De Cock zuchtte.

‘Zover kwam je niet.’

Sandra Verloop schudde haar hoofd. Ze werd rustiger. De emotie ebde weg.

‘Op het Stationsplein, tussen al die mensen, draaide hij zich plotseling om en gaf mij een slag tegen mijn hoofd. Ik stond even te tollen en viel toen op straat. De man boog zich over mij heen. Ik zag even zijn ogen. Toen zei hij…’ Ze stokte. De Cock keek haar gespannen aan.

‘Wat zei hij?’

Sandra Verloop slikte een brok uit haar keel.

‘Ik… eh, ik was het niet.’

11

‘Ik was het niet?’

‘Dat zei hij.’

De Cock keek haar vragend aan.

‘Wat was hij niet?’

De onderlip van Sandra Verloop trilde en er kwamen tranen in haar ogen. ‘Dat heb ik hem toch niet kunnen vragen,’ reageerde ze huilend. ‘Hij was onmiddellijk weg toen die andere man aan kwam rennen.’

‘Die… eh, die taxichauffeur?’

Sandra Verloop knikte.

‘Die hielp mij weer op de been. Ik voelde mij wel een beetje duizelig, maar ik keek direct om mij heen en hoopte dat hij er nog was.’

‘Onze lifter.’

Sandra knikte opnieuw.

‘Precies, onze lifter. Ik had hem willen vragen… als hij het niet was, waarom hij mij dan die dreun gaf.’

De Cock lachte.

‘Je bent onverbeterlijk.’

Sandra Verloop trok het laken van haar bed omhoog en droogde haar tranen. ‘Ik heb hem even heel goed in zijn gezicht kunnen kijken… in zijn ogen. Ik vond hem nu zo eng niet meer… niet zo eng als op die avond toen wij hem die lift gaven.’

De Cock keek haar schattend aan.

‘Jij denkt,’ sprak hij voorzichtig, ‘dat zijn uitspraak ik was het niet verband hield met de dode vrouw achter in zijn wagen?’ Sandra Verloop zwaaide om zich heen. Op haar lief gezichtje lag nog steeds een verdrietige trek. ‘Daarom… daarom had ik met hem willen praten. Ik had hem willen vragen wie die dode vrouw was… waar ze vandaan kwam… waarom hij haar in zijn wagen op de vluchtstrook achterliet… en waarom hij vluchtte toen u hem in de tram probeerde te achterhalen.’

De Cock grinnikte vrolijk.

‘Dat is nogal wat. Als je op al die vragen ware antwoorden had gekregen, dan had je in je eentje een hele moord opgelost.’ Sandra Verloop trok haar mond strak.

‘En als ik hem weer zie… ga ik weer achter hem aan.’ De Cock schudde langzaam zijn hoofd.

‘Dat doe je niet,’ sprak hij streng, beslist. ‘Van deze dreun op je hoofd zul je, zo verwachten ze hier, geheel herstellen, maar wie weet wat er gebeurt als je nog eens zo’n klap oploopt?’‘Opnieuw herstellen.’

Het klonk vastberaden, bijna uitdagend.

De grijze speurder sloot even zijn beide ogen. Een dof gevoel van machteloosheid over viel hem. ‘Sandra,’ spra k hij ver moeid, ‘ik zeg je nogmaals heel nadrukkelijk… blijf uit de buurt van die man.’ Ze keek naar hem op.

‘Weet u,’ sprak ze ernstig, ‘dat ik het stellige vermoeden heb dat u achter de verkeerde moordenaar aanjaagt.’

De Cock trok achteloos zijn schouders op. De vriendelijke accolades rond zijn mond dansten in een trieste glimlach. ‘Dat, lief kind,’ sprak hij gelaten, ‘is mij al meerdere malen overkomen.’

Ze reden met hun oude Volkswagen van het Slotervaart Ziekenhuis weg. Vledder, aan het stuur, schudde zijn hoofd en gniffelde. ‘Vrouwen zijn toch vreemde wezens,’ sprak hij met duidelijke minachting. ‘Eerst houden ze hun kaken op elkaar omdat ze ervan overtuigd zijn met een enge moordenaar van doen te hebben en als ze dezelfde man in de ogen hebben gekeken, is hij plotseling niet eng meer en geen moordenaar.’

De Cock lachte vrijuit.

‘Dat moet jij toch weten,’ riep hij vrolijk. ‘Ogen zijn de spiegels van de ziel. En in die ziel heeft Sandra even een blik geworpen.’ Vledder snoof.

‘Lariekoek… spiegels van de ziel. Die vent geeft haar toch niet voor niets een dreun voor haar hoofd?’

‘Hij zal het niet prettig hebben gevonden dat Sandra achter hem aan bleef lopen en roepen.’

Vledder wuifde voor zich uit.

‘Voorlopig blijft hij voor mij toch de man die wij moeten hebben.’ Hij blikte schuin opzij. ‘Ik had ook graag een aantal antwoorden op de vragen die Sandra Verloop in haar hoofd had.’ De Cock plukte aan zijn neus.

‘Dan zullen we hem toch eerst moeten vinden. Ik heb vanmiddag toen jij naar de sectie was, een telefoontje gehad van Ben Kreuger.’

‘En?’

‘De vingerafdrukken die Ben Kreuger in onze Volkswagen vond… de vingerafdrukken van onze mysterieuze lifter… komen in ons bestand niet voor. Met andere woorden: de man is nog nooit met de politie en/of justitie in aanraking geweest.’ Vledder stak zijn kin iets vooruit.