Выбрать главу

‘Maar die lifter heeft wel dezelfde tatoeage op de rug van zijn linkerhand als Alex van Waardenburg. Ik bedoel, als wij die Alex van Waardenburg nauwlettend in het oog houden, dan moeten wij op een goede dag in zijn gezelschap jouw lifter tegenkomen.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Daar begin ik niet aan… nog niet. Schaduwen is een te tijdrovende bezigheid. Als je het goed wilt doen, dan zul je Alex van Waardenburg weken achtereen dag en nacht moeten volgen. Dat kost te veel manuren. Bovendien acht ik de kans op succes uiterst gering.’ Hij zweeg even en kauwde nadenkend op zijn dikke onderlip. ‘Heb je er nog aan gedacht om de opsporing te vragen van het wagentje van Mareille van Luxwoude?’‘Die Fiat Panda?’

‘Precies.’

‘De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.

‘Moet dat?’ vroeg hij onzeker. ‘Wat heeft dat wagentje met haar dood te maken?’

De Cock liet zich lui onderuitzakken. Op zijn gezicht lag een grijns. ‘Misschien… misschien is ze met dat wagentje wel naar haar moordenaar gereden.’

Vledder liet het stuur van de Volkswagen los. Verbijsterd staarde hij enige ogenblikken naar De Cock. Daarna klapte hij met de muis van zijn rechterhand tegen zijn voorhoofd. ‘Stom. Ik loop al zo lang met je mee. Ik had die mogelijkheid toch moeten overdenken.’

De oude rechercheur glimlachte. Ineens drukte hij zich weer overeind en keek door de voorruit naar de omgeving. ‘Waar ga je heen?’

Vledder toonde verbazing.

‘Terug… naar de Kit.’

De Cock schudde afkeurend zijn hoofd.

‘We gaan naar Hilversum.’

‘Waarom?’

De grijze speurder gebaarde achteloos.

‘Daar woont André Grubbenvorst.’

Vledder jakkerde de oude Volkswagen met bijna 120 kilometer over de E35 in de richting Amersfoort. Even voor de afslag Naarden wees De Cock schuin links naar de overkant van de weg. ‘Daar,’ sprak hij somber, ‘op de vluchtstrook… daar begon de ellende.’

‘Stond daar die Mercedes?’

De Cock knikte.

‘Met dat lijk. Toen die man daar stond te zwaaien, had ik naar Sandra moeten luisteren. “Rij door,” zei ze. Maar ik moest die vent zo nodig een lift geven.’

Vledder lachte.

‘Zelfbeklag?’

De Cock trok onwillig zijn schouders op.

‘Ik… eh, ik was die avond niet zo alert,’ sprak hij pijnlijk. ‘Het angstige, bleke gezicht van Sandra, toen ze met die man in haar rug naast mij in de auto zat, had voor mij een teken moeten zijn. Ook het feit dat die man niet wilde dat ik hem tot bij zijn huis bracht, had bij mij wantrouwen moeten wekken. Maar ik voelde mij die avond even een gewone blije burger… geen politieman met een eeuwig achterdochtige ziel.’

Vledder zweeg. Bij de afslag Laren verliet hij de snelweg en reed in de richting van Hilversum. De jonge rechercheur keek opzij. ‘Heb je het adres?’

De Cock diepte een verfrommeld papiertje uit het borstzakje van zijn Harris-tweed colbert en streek het glad op zijn knie. ‘Chopinlaan,’ las hij bij het licht van zijn zaklantaarn. ‘Nummer drie-acht-zeven.’

‘Hoe kom je eraan?’

‘Wat?’

‘Dat adres?’

De Cock glimlachte.

‘Terwijl jij op Westgaarde rustig toekeek hoe dokter Rusteloos het lijk van Mareille van Luxwoude openpeuterde, heb ik wat navraag gedaan. André Grubbenvorst is een oud-Koreastrijder, nu achtenvijftig jaar en directeur van een bloeiende im- en exportonderneming, opererende onder de naam ETC, European Technics Corporation. Hij is eenmaal gehuwd geweest, gescheiden en heeft, volgens mijn zegsman, een bevallige dochter van vijfentwintig lentes. Agnes, zo heet die dochter, woonde aanvankelijk bij haar vader in de Chopinlaan, maar trok een jaar of drie geleden bij haar moeder in, omdat ze het niet kon verdragen dat papa steeds vaker vreemde juffrouwen liet aanrukken om zwoele spelletjes te doen.’

‘Waar woont die moeder?’

‘Ook hier in Hilversum, in de Bachlaan.’

Vledder schoof zijn onderlip vooruit.

‘Jij hebt goede informanten,’ sprak hij bewonderend. De Cock gebaarde achteloos.

‘Het komt door het principe: voor wat, hoort wat. Jaren geleden heb ik mijn informant eens van een faillissement gered, toen mij uit een onderzoek waarmee ik bezig was, bleek dat de man met wie hij zaken deed, op grote schaal fraude pleegde… een fraude, waarvan ook mijn huidige zegsman het slachtoffer dreigde te worden. Sindsdien misbruik ik hem voor wat inside information uit de toch wat gesloten zakenwereld.’

‘Noem jij dat misbruik?’

De Cock tuitte zijn lippen.

‘Ik heb soms het gevoel dat hij het helemaal niet prettig vindt om mij dergelijke vertrouwelijke mededelingen te doen, maar hij acht zich door het verleden aan mij verplicht.’

Een tijdje reden ze zwijgend verder. Na enig zoeken bracht Vledder de politiewagen voor een monumentaal smeedijzeren hek van een brede oprijlaan tot stilstand. ‘Hier moet het dan zijn,’ sprak hij gebarend, ‘nummer 387.’

De Cock bukte zich en keek door de voorruit omhoog. ‘Wat een kast van een huis.’

In zijn stem trilde bewondering.

Vledder grinnikte.

‘Dat heet een optrekje,’ reageerde hij spottend.

De Cock liet zijn blik langs de vensters glijden.

‘Er brandt nergens licht,’ fluisterde hij. ‘Mogelijk is er niemand thuis.’

Vledder keek op zijn horloge.

‘Of men ligt in bed. Jij houdt er wel nooit rekening mee, maar volgens de wet bevinden wij ons al in de voor de nachtrust bestemde tijd.’

De Cock negeerde de opmerking. Gniffelend wees hij voor zich uit. ‘Onze gammele Volksfiets past niet in dit decor… breng hem een beetje uit het zicht.’

De jonge rechercheur keek hem wantrouwend aan.

‘En dan?’

‘Gaan we snuffelen.’

Vledder bromde een protest, maar schakelde toch in en reed verder. Enige meters om de hoek van een dwarslaan parkeerde hij de wagen aan de rand van de weg. De beide rechercheurs stapten uit en slenterden naar de villa terug. Voor het imposante hek bleven ze staan.

Het was stil en donker in de stemmige Chopinlaan. Zo nu en dan brak de maan even door een zwart wolkendek en toverde momenten van matbleek, spookachtig licht op de witgepleisterde muren. Grillige schaduwen van omringende bomen grepen als klauwen naar de dakgoot.

Vledder rukte even aan het hek.

‘Op slot,’ stelde hij vast. Hij keek opzij naar De Cock. ‘Wat doen we… bellen?’

De oude rechercheur blikte omhoog. ‘We klimmen.’ Vledder keek hem verbaasd aan.

‘Over dit hek?’

‘Ja.’

‘Als dieven in de nacht?’

‘Als rechercheurs op onderzoek.’ Grijnzend klemde hij zijn linkerhand om een van de spijlen. ‘En dat, Dick, is heel wat anders.’ Opmerkelijk kwiek werkte hij zijn negentig kilo schoon gewicht over het brede hoge hek. De jonge Vledder volgde.

Toen ze beiden aan de andere kant waren, keek De Cock nog even omhoog naar de in gouden speerpunten eindigende ijzeren hekspijlen. Toen draaide hij zich langzaam om en liep op de villa toe. Het grove grind knarste onder zijn voeten. Bij de toogvormige voordeur bleef hij staan. Met kennersblik monsterde hij de weerstand van het slot. Een moment overwoog hij om het oude apparaatje van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie ter hand te nemen, maar hij bedacht zich. Traag slenterde hij aan de voordeur voorbij en liep, de oprijlaan volgend, naar een opzij van de villa gelegen dubbele garage. Plotseling bleef hij staan. Geschokt. Onder het overhangende groen van een immense laurierkers, bijna aan het oog onttrokken, stond een kleine rode wagen. Trillend strekte hij zijn arm en wees. Vledder, naast hem, hijgde.

‘De Fiat Panda.’