Выбрать главу

12

‘Weet je het zeker?’

Vledder stapte dichter op het wagentje toe en schoof het overhangende groen van de laurierkers iets opzij.

‘Absoluut… geen vergissing mogelijk. Het is het kenteken uit haar handtasje.’ De jonge rechercheur blikte naar De Cock, die naast hem was komen staan. ‘Zou je dan toch nog gelijk krijgen?’ sprak hij met een zoete grijns.

De grijze speurder keek naar hem op.

‘In welk opzicht?’

‘Dat Mareille van Luxwoude met haar eigen wagentje naar haar moordenaar is gereden.’

De Cock maakte een lichte schouderbeweging.

‘Een voor de hand liggende conclusie.’

Het klonk twijfelachtig.

Vledder draaide zich half om en wees naar de villa. ‘Dan woont daar haar moordenaar.’

De Cock reageerde niet. Zijn scherpe geest zocht naar dissonanten… kleine wanklanken in de toonzetting van een mogelijke bewijsvoering.

‘André Grubbenvorst,’ sprak hij traag, ‘was haar laatste bijzondere relatie.’

Vledder knikte instemmend.

‘Volgens jouw inlichtingen inderdaad een belangrijk man met veel invloed.’

De Cock blikte langs de kapitale villa omhoog.

‘En veel geld.’

Vledder trok zijn gezicht strak.

‘Volgens George Brisbane… de moordenaar van Mareille van Luxwoude.’

De Cock gebaarde achteloos.

‘Een losse bewering, waarvoor hij geen bruikbare motieven kon aandragen.’

Vledder zwaaide met zijn beide armen. Niet zonder emotie gebaarde hij naar de rode Fiat Panda onder het overhangende groen. ‘Dat hebben we toch niet meer nodig,’ riep hij fel. ‘Die André Grubbenvorst zal toch zijn best moeten doen om ons duidelijk te maken hoe dat wagentje van Mareille van Luxwoude, een vermoorde Mareille van Luxwoude, op zijn grondgebied onder die laurierkers komt?’

De Cock wreef over zijn kin.

‘Ik… eh, ik zou…’ Hij stokte. Het licht van koplampen schoof langs de villa en verlichtte links van hen bomen en struiken. Even daarna klonk het knarsen van grond onder de banden van een remmende wagen.

In een reflex trok Vledder de oude rechercheur aan zijn arm naar de schaduw van de zijmuur. ‘Daar komt iemand,’ sprak hij gedempt. De Cock maakte zich uit de greep van zijn jonge collega los en stapte uit de schaduw naar de voorzijde van de villa. Een stevig gebouwde man, gekleed in een lange donkere jas, waaronder een oplichtende witte sjaal, smeet het portier van een wagen dicht en liep met driftige tred naar de toogvormige voordeur.

De Cock slenterde naderbij en kuchte om aandacht. De man bleef geschrokken staan en draaide zich half om. ‘Wat… wat doet u hier?’ In zijn stem trilde angst en onderdrukte woede.

De oude rechercheur nam beleefd zijn vilten hoedje af en maakte een stijve buiging. ‘Mijn… eh, mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk. ‘De Cock met ceeooceekaa. Ik ben hier niet alleen.’ Hij duimde wat verlegen achter zich. ‘Aan de zijmuur… voor u nog niet zichtbaar… staat mijn jonge collega Vledder. Wij zijn beiden rechercheur van politie.’

De man hield zijn hoofd iets scheef.

‘Politie?’ vroeg hij met hoorbaar wantrouwen.

De Cock knikte overtuigend.

‘Van het bureau Warmoesstraat in Amsterdam.’

De man nam een korte pauze. Hij trok zijn rug recht en De Cock herkende de houding van een ex-militair. Zijn zelfvertrouwen kwam duidelijk terug. Met zijn kin omhoog en zijn hoofd in zijn nek keek hij geringschattend op de oude rechercheur neer. ‘Ik herhaal,’ sprak hij scherp, autoritair, ‘wat doet u hier?’ De Cock antwoordde niet direct. Hij hoorde achter zich voetstappen in het grind. Omkijkend zag hij Vledder schuin achter zich staan. Op het gezicht van de jonge rechercheur lag een trek van onbehagen.

‘Wat doet u hier?’ Het stemgeluid van de man droeg ver, resoneerde tegen de voorgevel van de villa.

De Cock plooide zijn gezicht in een beminnelijke glimlach. Hij wees opzij naar Vledder. ‘Wij zijn belast met het onderzoek naar de moord op een jonge vrouw. Toen wij vanavond langs deze villa reden,’ loog hij met overtuiging, ‘zagen wij plotseling het wagentje van de vermoorde… een wagentje, waarnaar wij reeds dagen zochten… hier bij de zijmuur staan.’ Hij maakte een verontschuldigend gebaartje. ‘We konden onze ogen niet geloven en wilden weten of onze waarneming juist was. Maar de oprijlaan was afgesloten.’ Hij glimlachte opnieuw. ‘Onze opsporingsplicht indachtig… zijn… eh, zijn we toen maar over het hek geklommen.’

Het gezicht van de man werd rood.

‘Daar hebt u het recht niet toe,’ schreeuwde hij. ‘Zo zonder enig bevel of…’

De Cock stak afwerend zijn hand op.

‘U… eh, u bent de heer Grubbenvorst?’ vroeg hij ijzig kalm. ‘André Grubbenvorst?’

‘Inderdaad.’

‘Bewoner van deze villa?’

‘Precies.’

De Cock trok zijn gezicht strak.

‘Wij wilden met u een onderhoud.’

‘Nu?’

De grijze speurder knikte nadrukkelijk.

‘Nu… als het u schikt?’

André Grubbenvorst schudde geërgerd zijn hoofd.

‘Het schikt mij niet,’ riep hij bars. ‘Het schikt mij helemaal niet.’ De Cock plooide zijn lippen in een tuitje en wuifde achteloos naar de deur. ‘Het schikt ons.’

Het klonk onverzettelijk, als een bevel.

André Grubbenvorst keek de oude speurder secondenlang aan. Koel en vijandig, met toegeknepen ogen. Toen ontsloot hij de toegangsdeur. Zijn stramme, militaire houding ontstolde. Hij ging half in de toog van de deuropening staan en boog… capitulerend. De franjes aan het uiteinde van zijn witzijden sjaal hingen uit zijn jas naar beneden. In een grotesk gebaar wuifde hij uitnodigend.

‘Entrez… entrez.’

In zijn stem juichte de spot.

De beide rechercheurs liepen langs hem heen naar een imposante hal met een gestileerde eiken lambrizering in diffuus licht. Schuin links stond een fraai staand horloge in glanzend notenhout. Op de kap, geflankeerd door bazuinende engeltjes, torste een vergulde Atlas de wereldbol.

André Grubbenvorst sloot de deur zorgvuldig en ging de heren voor naar een ruim, hoog vertrek met een indrukwekkende natuurstenen schouw in het midden.

De Cock liet zijn blik langs de wanden glijden. Aan de zijkanten van de schouw hingen in zwarte lijsten geschilderde portretten van heren op middelbare leeftijd met strenge negentiende-eeuwse regentengezichten. Aan de wand tegenover de schouw hingen sombere Hollandse landschappen met donkere, dreigende luchten.

De oude rechercheur, die een intens bewonderaar was van de lichte en speelse toets van de Franse impressionisten, kon die trieste, neerslachtige, bijna angstaanjagende landschappen niet erg waarderen. Hij draaide zich half om, keek naar André Grubbenvorst en wuifde naar de schilderijen. ‘Is dat uw wereld?’ vroeg hij met een zweem van verbazing.

De man deed zijn jas uit, drapeerde die over zijn arm en liep op hem toe. Om zijn mond danste een grijns.

‘Wat wilt u dat mijn antwoord zal zijn… die landschappen symboliseren niet mijn wereld, maar mijn ziel?’

De Cock ging op de uitdaging niet in.

‘Ik ben blij,’ sprak hij vriendelijk, ‘dat u ons momenten van uw kostbare tijd gunt.’

‘U… eh, u drong nogal aan.’

‘Mijn excuses,’ sprak De Cock verontschuldigend. ‘Ik heb wat ervaring… met louter beleefdheid lost men geen moord op.’ André Grubbenvorst keek hem verward aan.

‘Ja, ja, dat is waar,’ reageerde hij afwezig, ‘u sprak van een onderzoek inzake een moord.’

‘Op een jonge vrouw.’

André Grubbenvorst knikte.

‘Dat heb ik begrepen.’ Hij wuifde naar een groepje van vier lederen fauteuils bij de haard. ‘Zullen we erbij gaan zitten?’ Hij wierp zijn jas met sjaal op een kleine tafel en liet zich in een van de fauteuils zakken. ‘Al moet ik u bekennen dat ik niet weet hoe ik u van dienst zou kunnen zijn.’