Выбрать главу

‘Ik heb haar nog nooit ontmoet. In persoon, bedoel ik. Toen ik na de dood van Lucienne hoorde, dat die smeerlap van een Brisbane weer een vrouw had die voor hem werkte, heb ik haar opgebeld. Ik vond dat mijn plicht. Ze zei me toen dat ze Mareille heette. Ze heeft mij ook haar achternaam genoemd, maar die ben ik vergeten. Ik heb haar verteld hoe mijn Lucienne om het leven kwam en ik heb haar ernstig gewaarschuwd dat haar mogelijk hetzelfde lot wachtte.’

‘En?’

Adèle Wildenborch schonk hem een wrange glimlach. ‘Ach,’ sprak ze gelaten, ‘die meiden willen niet luisteren. Dat wilde Lucienne ook niet. Ze willen eerst alles zelf ondervinden. Maar toen ik George Brisbane eenmaal had ontmoet, wist ik al wat voor een soort man hij was.’ Ze zweeg even en schudde afkeurend haar hoofd. ‘Ze laten in dit land iedereen maar binnen. Dat is de fout. Weet u, dat George Brisbane in Engeland al een keer is veroordeeld?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dat wist ik niet.’

Adèle Wildenborch schikte iets aan haar rok.

‘Voor souteneurschap. Hij had daar ook al een vrouw die voor hem op pad ging. Een vriend van mij, die regelmatig voor zaken in Londen komt, heeft dat voor mij uitgezocht. Dat was kort voordat Lucienne met George ging samenwonen.’ Ze keek De Cock vragend aan. ‘Hoe werd die Mareille vermoord?’‘Ze werd gewurgd.’

Adèle Wildenborch knikte met een strakke mond.

‘Dat dacht ik wel… net als Lucienne. Zeker ook in een auto achtergelaten?’

‘Inderdaad.’

Adèle Wildenborch snoof verachtelijk.

‘Dan wordt het toch tijd dat jullie hem oppakken.’ Ze zwaaide strijdlustig. ‘Of moeten er nog meer jonge vrouwen het slachtoffer worden van zijn moordlust?’

De grijze speurder kneep zijn ogen even dicht. De felle, agressieve houding van de vrouw bezorgde hem een onaangenaam gevoel. Op zijn lippen brandde een scherpe opmerking, maar hij bedwong zich. ‘De Nederlandse wetgeving vraagt om deugdelijke bewijzen,’ sprak hij geduldig. ‘Aan toevalligheden en vage beschuldigingen heb ik niets.’ Hij zuchtte diep. ‘Ik neem aan dat u destijds ook aan de politie in Hilversum uw… eh, uw bezwaren jegens George Brisbane kenbaar hebt gemaakt?’ Adèle Wildenborch schudde haar hoofd. Voor het eerst tijdens het onderhoud toonde ze enige onzekerheid. Ze liet haar hoofd iets zakken en er kwamen tranen in haar ogen. ‘Dat… eh, dat heb ik niet gedaan.’ Ze boog zich voorover en tilde een tasje, dat naast haar stoel stond, op haar schoot, deed het open en nam daaruit een foto. Met een teder gebaar legde ze die voor de grijze speurder neer. ‘Zo was ze… mijn Lucienne… een knap en lief kind.’

De Cock bekeek de foto aandachtig. Er vielen hem gelijkenissen op… gelijkenissen met Mareille van Luxwoude. Eenzelfde sensuele mond, eenzelfde lange, opvallend slanke hals. De haardracht was anders. Ook de lijnen rond de mond en de neus waren afwijkend. Hij pakte de foto op en gaf het portretje aan de moeder terug. ‘Waarom…’ vroeg hij, ‘waarom hebt u destijds de politie in Hilversum niet ingelicht?’

Adèle Wildenborch deed de foto weer in haar tasje. ‘Drie jaar geleden,’ sprak ze zacht, ‘was ik een andere vrouw. Ik was door de dood van Lucienne zo getroffen, zo terneergeslagen, dat ik niets heb ondernomen… totaal niets. Wat geeft het, dacht ik toen… daar heb je je kind niet mee terug.’ Ze bewoog haar hoofd heen en weer. ‘Ik was ook nu niet gekomen als… als dat met die Mareille niet was gebeurd.’ Ze keek met een betraand gezicht naar De Cock op. ‘Ik weet niet over welke aanwijzingen u nu beschikt… maar mijn Lucienne wist dat ze zou worden vermoord.’

De Cock trok diepe rimpels in zijn voorhoofd.

‘Ze wist het?’

Adèle Wildenborch knikte vaag.

‘Ze heeft het mij gezegd… een dag voor haar dood. Moeder, zei ze… George… George wil een eind aan mijn leven maken.’

14

De Cock stapte op het Stationsplein uit een overvolle tram en sjokte te midden van de stroom bus-, tram- en treinreizigers naar het brede trottoir van het Damrak. Hij realiseerde zich dat dit alweer de derde dag werd van zijn onderzoek naar de wurgmoord op Mareille van Luxwoude.

Hoewel hij over de dader en zijn motieven nog steeds volkomen in het duister tastte, had hij toch niet het gevoel dat de zaak hem ontglipte. De vreemde, wat bizarre tatoeages op de handen van zakenlieden, bij wie het zich laten tatoeëren geen traditie kent, hadden hem een tijdlang uit de slaap gehouden. Met de bundel pijlen in een klauw op zijn netvlies was hij uiteindelijk toch in slaap gesukkeld.

Hij keek om zich heen naar het hem zo vertrouwde beeld van het Damrak, de witte rondvaartboten, de masten met wapperende vlaggen, de schoongespoten beurs. Over zijn lippen gleed een glimlach. Hoe vaak was hij hier over het trottoir geslenterd, op weg naar de Warmoesstraat, zijn hoofd vol van gedachten over de moord die hem bezighield. Hij grinnikte om de zelfspot. Rechercheur van politie… wat een vak.

Hij liep de hal van het bureau binnen, groette in het voorbijgaan Meindert Post, de oude Urker wachtcommandant, en besteeg de trappen naar de tweede etage. Toen hij de grote recherchekamer binnenstapte, zag hij Vledder al achter zijn elektrische schrijfmachine zitten. De grijze speurder hing zijn oude regenjas en hoedje aan de kapstok en wandelde naar zijn bureau.

‘Goedemorgen.’

Vledder keek op.

‘Je bent weer laat.’

De Cock wees naar de klok aan de muur.

‘Half tien… een christelijke tijd voor een oude man.’ De jonge rechercheur zwaaide naar de deur.

‘Je moet onmiddellijk bij Buitendam komen. De commissaris stond vanmorgen al om kwart voor negen bij mij en vroeg waar je was.’

De Cock grijnsde.

‘Een domme vraag. Voor negenen ben ik er niet. Zeker niet als ik de avond daarvoor nog laat op pad ben geweest. Ik kan mij niet, zoals hij, een vaste nachtrusttijd veroorloven.’

Het klonk pinnig.

Vledder trok een bedenkelijk gezicht.

‘Doe kalm aan,’ sprak hij sussend. ‘Ik weet niet wat je bezielt. Telkens als de commissaris wat met je wil bespreken, gaan bij jou je nekharen bij voorbaat al recht overeind staan.’ De oude rechercheur negeerde de opmerking.

‘Heeft hij gezegd waarover hij met mij wil praten?’ Vledder schudde zijn hoofd.

‘Ga nou maar. Als je straks terugkomt, heb ik nog een paar verrassingen voor je in petto.’

De Cock draaide zich om en liep de kamer af.

Commissaris Buitendam, de lange, statige chef van het bekende politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand.

‘Kom binnen, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd, ‘en ga zitten.’ Hij kwam achter zijn bureau vandaan en gebaarde uitnodigend naar het zitje van stalen meubelen bij het raam, waar de commissaris slechts zijn prominente gasten ontving.

De grijze speurder trok zijn gezicht in een onwillige plooi. Nors, ontoegankelijk. Toenaderingen van zijn chef wees hij in de meeste gevallen koel en hooghartig van de hand. Hij had geen hekel aan zijn commissaris, maar leefde met hem toch op enigszins gespannen voet. De Cock hield dat graag zo, beducht voor elke inmenging in zijn wijze van onderzoek.

‘Als het u hetzelfde is… ik blijf liever staan.’

Op het bleke gezicht van de commissaris kwam een lichte blos.

‘Zoals je wilt.’ Hij liep terug naar zijn bureau en nam wat stijfjes plaats.

‘Jij houdt je bezig met de wurgmoord op een vrouwtje van lichte zeden?’

Het klonk wat neerbuigend.

De Cock knikte.

‘Mareille van Luxwoude… zo heet ze.’

Commissaris Buitendam kuchte.

‘Vanmorgen, ruim voor achten, had ik meester Schaaps, onze officier van justitie, al aan de telefoon.’

De Cock reageerde quasi verwonderd.

‘Is die man al zo vroeg op?’

Buitendam keek hem bestraffend aan.

‘Dat is een ongepaste opmerking, De Cock. meester Schaaps is altijd zeer attent… op elk uur van de dag.’