Выбрать главу

Vledder keek hem bezorgd aan.

‘Zijn ze er weer?’

De grijze speurder knikte en sloot zijn ogen. Minutenlang bleef hij zo zitten. Zijn markant gezicht leek een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden in zijn onderlip. ‘Het trekt alweer wat weg,’ sprak hij mat.

Vledder keek hem droevig aan.

‘Is het werkelijk zo erg?’

‘Wat?’

De jonge rechercheur wees naar De Cocks pijnlijke onderdanen. ‘Die… eh, die duiveltjes… dat je er geen gat meer in ziet?’ De Cock antwoordde niet direct. Hij tilde zijn benen weer van het bureau. Zijn gezicht stond somber.

‘Die drie bedaagde heren in Hilversum nemen ons op een verschrikkelijke manier in de maling. Ik kan je niet zeggen hoe mij dat steekt. En het ellendige is dat ik er zo weinig aan kan doen. Ik sta gewoon machteloos. Ik heb niets om de zaak open te wrikken.’

Vledder wuifde voor zich uit.

‘Het is nu wel duidelijk dat die Petrus Johannes Terschuur ook tot het groepje behoort.’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Nee,’ sprak hij half lachend, ‘daar maakte hij echt geen geheim van.’

De Cock wreef nog eens over zijn kuiten.

‘Zoals wij ze hebben ontmoet… zowel Van Waardenburg, als Grubbenvorst en Terschuur koketteerde met die tatoeage. Zij drongen het verband tussen hun drieën als het ware aan ons op.’ Hij beet opnieuw op zijn onderlip. ‘En juist daarom heb ik het voortdurend genegeerd. Ik heb niet naar een verklaring voor die tatoeage gevraagd en ik heb niet op dat verband gewezen. En dat zal ik blijven doen tot ik de vierde man met de tatoeage heb gevonden.’

‘Jouw geheimzinnige lifter.’

De Cock knikte nadrukkelijk.

‘Uit hun gedrag blijkt dat de mannen die wij tot nu toe kennen, zich volkomen veilig voelen… veilig door een reeks onderlinge afspraken. En het staat te bezien of we ooit achter de waarheid komen.’ Vledder zuchtte.

‘Je had gelijk vanmiddag… het lijkt een volkomen Hilversumse affaire te worden.’ Hij keek naar De Cock op. ‘Waarom dragen wij de zaak niet aan de politie in Hilversum over. Zij kennen daar de onderlinge verhoudingen beter dan wij.’

De oude rechercheur schudde ferm zijn hoofd.

‘Nooit,’ sprak hij verbeten. ‘En dan bekennen dat wij het niet hebben gered? Geen denken aan. Het lijk van Mareille van Luxwoude werd in ons Warmoesstraat-district aangetroffen. Ook al lopen er draden naar Hilversum… het blijft een Amsterdamse zaak.’ Een tijdje zwegen ze. Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘De drie mannen met dezelfde tatoeage,’ sprak hij bedachtzaam, ‘die wij nu kennen, maakten allen gebruik van dezelfde vrouw.’

De Cock bewoog zijn hoofd langzaam op en neer.

‘Mareille van Luxwoude van Escort Ltd… en ook daar maakten ze geen geheim van.’

Vledder keek hem nadenkend aan.

‘Zou… eh, zou jouw mysterieuze lifter… die geheimzinnige man van de lichtblauwe Mercedes… ook een cliënt van haar zijn geweest?’

De Cock reageerde plotseling verheugd. Zijn gezicht klaarde op. Zijn ogen straalden. Het was alsof ineens de pijn uit zijn kuiten wegtrok, alsof de geniepige duiveltjes voor een opborrelend enthousiasme vluchtten. Opmerkelijk kwiek kwam hij uit zijn stoel overeind, liep om zijn bureau heen naar Vledder en legde vertrouwelijk zijn hand om diens schouder.

‘Dick,’ riep hij blij, bijna uitbundig, ‘dat gaan we vanavond onderzoeken.’

Vanuit het café van Smalle Lowietje stiefelden de beide rechercheurs over een haast verlaten Oudezijds Achterburgwal naar de Lange Niezel, liepen dwars over de Warmoesstraat naar de Oudebrugsteeg en sjokten vandaar over het Damrak naar de Nieuwendijk. De meeste winkels waren dicht. De luiken voor deuren en etalages gaven een triest beeld. De Cock bezag het met enige wroeging.

Het begon te regenen. Steeds feller. Opgejaagd door een straffe wind sloeg een fijne gure motregen tegen hun gezichten. De grijze speurder drukte zijn wat vervormd vilten hoedje vaster op zijn hoofd en trok de kraag van zijn regenjas omhoog. Vledder, naast hem, kreunde. Zijn jong gezicht zag door de gure regen tintelend rood.

‘Het is in dit akelige lage landje van ons ook altijd hondenweer,’ sprak hij mopperend. ‘Ik geloof dat ik ga emigreren. Rechercheur op de Bahama’s… dat lijkt mij wel wat.’

De Cock lachte. ‘Als je daar een paar maanden bent, verlang je terug naar de Warmoesstraat.’

Vledder perste zijn lippen op elkaar. ‘Nooit.’

‘Vraag het eens… vraag het eens aan oude collega’s, gepensioneerden… hun oren gaan gloeien en hun ogen glinsteren als ze terugdenken aan de tijd dat ze aan de Warmoesstraat dienst deden.’ Vledder schudde afkeurend zijn hoofd.

‘Al die oudjes doen aan geschiedvervalsing.’ Hij gniffelde. ‘Ik heb soms het idee dat jij daar nu al mee bezig bent.’ De Cock lachte opnieuw. Vrijuit. Twee glazen cognac bij Smalle Lowietje hadden zijn bloed verwarmd en zijn geest opgekrikt. ‘Dat bureau Warmoesstraat is toch een zalig bureau,’ riep hij vrolijk zwaaiend. ‘Wat wil je als politieman nog meer? Je maakt er van alles mee.’

Vledder bromde.

‘Een berg ellende,’ reageerde hij somber. ‘Denk eens aan de zaak waar wij nu mee bezig zijn. Een kille, sinistere moord door een stel rijke sluwe heertjes, die zich nu in hun comfortabele villa’s vermoedelijk zitten te verkneuteren… verkneuteren om de listen en lagen die ze ons hebben gelegd.’ Het klonk boos en opstandig.

De Cock keek hem aan. Zijn grof, breed gezicht stond strak. ‘Dat ver-kneu-te-ren zal ze vergaan,’ sprak hij verbeten. ‘Dat beloof ik je.’

De felle wind wakkerde nog verder aan. Met gebogen hoofden sjokten ze voort. Vledder blikte opzij.

‘Zou het lukken?’

‘Wat?’

‘Dat met Smalle Lowietje?’

De Cock knikte. Hij schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge. ‘Over ongeveer een kwartier belt Smalle Lowietje hem en zegt tegen George Brisbane, dat hij heeft gehoord dat hij op een wat ongelukkige manier zijn vrouwelijke compagnon is kwijtgeraakt en dat hij, Smalle Lowietje, een bijzonder knap en heel intelligent vrouwtje kent, die haar plaats zou kunnen innemen.’

‘Zou George Brisbane daar op ingaan?’

De Cock glimlachte fijntjes.

‘Ik geef het plan een grote kans van slagen. Smalle Lowietje is voor George Brisbane een onverdacht persoon. Hij zal geen argwaan koesteren en benieuwd zijn wat de caféhouder te bieden heeft.’ Hij grinnikte. ‘Verder kun je het wel aan Lowietje overlaten om de Engelsman vol whisky te tappen.’

Vledder snoof.

‘Ik loop toch al heel wat jaartjes met je mee,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘maar ik ben bang dat ik aan jouw methoden nooit zal wennen.’ Hij zweeg even en sjorde de riem van zijn regenjas wat strakker. ‘Wat dacht je in de flat van George Brisbane te vinden?’

De Cock antwoordde niet. Aan het eind van de Nieuwendijk liepen ze via de Singel naar de Brouwersgracht. Voorbij de Herenmarkt namen ze de brug naar de onevenzijde en bleven aan de wallenkant tegenover de nummers 112 tot 118 staan. Uit de schaduw van een oude boom hadden ze een prachtig zicht op de toegang tot de appartementen in de voormalige pakhuizen. Vledder porde De Cock met zijn elleboog.

‘Wat dacht je te vinden?’ vroeg hij opnieuw.

De grijze speurder pakte een zakdoek en veegde de regen uit zijn gezicht. ‘Ik ben ervan overtuigd,’ legde hij uit, ‘dat George Brisbane het klantenbestand van Escort Ltd. behoorlijk in kaart heeft gebracht… dat hij precies weet wie wie is… compleet met gewoonten, gebreken en hebbelijkheden. In dat klantenbestand zijn uiteraard ook onze… zo jij ze noemt… sluwe rijke heertjes opgenomen met… zeer waarschijnlijk een aantekening over de vreemde tatoeage, die ook Mareille niet zal zijn ontgaan. En het is zeker niet denkbeeldig dat zij de betekenis van de tatoeage eens aan een van de heertjes heeft ontfutseld en aan George Brisbane heeft doorgegeven.’