‘Wat deed Floor de Bougaerde,’ sprak hij bijna docerend, ‘toen hij zich hier onrustig begon te voelen?’
Vledder antwoordde haast mechanisch. ‘Hij begon te roepen.’ ‘Juist! En om wie?’
‘Nanette.’
‘Waarom?’
Vledder haalde zijn schouders op. ‘Om… omdat hij haar nodig had?’
‘Waarvoor?’
‘Dat weet ik niet.’
De Cock bleef voor de stoel van Vledder staan.
‘Wat had Floor de Bougaerde, gezien zijn verslaving, op dat moment in feite nodig?’
‘Een dosis morfine.’
De Cock knikte goedkeurend. ‘En wat riep hij?’
‘Nanette.’
De ogen van de jonge Vledder begonnen plotseling te glinsteren.
‘Fantastisch, ja, hij riep Nanette, maar hij bedoelde morfine.’ De Cock stak zijn wijsvinger omhoog. ‘En wat betekent dit?’ ‘Dat betekent,’ zei Vledder ernstig, ‘dat in de gedachtesfeer van Floor de Bougaerde de begrippen morfine en Nanette heel nauw met elkaar zijn verweven. Er is haast geen onderscheid.’ De Cock liet zich weer in zijn stoel achter zijn bureau zakken. ‘Anders gezegd: Nanette verzorgde de morfine.’
Vledder schudde zuchtend het hoofd.
‘Allemensen,’ zei hij, nog verbijsterd door de snelle tuimeling van gedachten, ‘Nanette de Bougaerde, de zoete madelief uit De Drie Rooskens, handelde heel opgewekt in morfine.’ ‘Ho, ho, jonge vriend, nu draaf je te ver door. Zij bezorgde haar neef Floor de Bougaerde zijn morfine. Daar kunnen we wel van uitgaan. Maar of zij — zoals jij veronderstelt — heel opgewekt in dat spul handelde, weten we niet. Het lijkt mij vooralsnog een wat voorbarige conclusie.’
Vledder grijnsde.
‘Voorbarig? Geloof maar gerust dat Floor de Bougaerde heel diep in zijn beurs heeft moeten tasten. Je neemt toch niet aan dat Nanette hem de morfine voor niets leverde?’
De Cock plukte aan zijn onderlip.
‘Voor niets, nee. In de zwarte handel voor narcotica worden fikse prijzen gevraagd. Toch geloof ik niet dat Nanette uit winstbejag handelde. Je weet wat Christel van Daele zei: Nanette interesseerde zich niet voor geld. Het liet haar koud.’
‘Ja, ja,’ zei Vledder enthousiast, ‘dat zei Christel van Daele. Maar in hoeverre is zij te vertrouwen? Misschien is dat hele bloemenwinkeltje De Drie Rooskens wel een geraffineerde dekmantel voor een uitgebreide smokkelhandel in verdovende middelen.’
De Cock begon hartelijk te lachen.
‘Met een veld vol wilde papavers achter het Blauwe Erf en een lekker opiumdistilleerderijtje, zolang even geleend uit De Drie Fleschjes.’
Vledder trok een beteuterd gezicht. De spottende toon van De Cock bekoelde zijn enthousiasme. ‘Nou ja,’ zei hij haast schuchter, ‘het was maar een veronderstelling.’
De Cock grinnikte.
‘Trek het je niet aan. Het was van mij ook maar een grapje. Je had volkomen gelijk. Die bloemenwinkel zou inderdaad een handige camouflage kunnen zijn. Maar ik geloof er niet in. Ik kan mij natuurlijk vergissen, maar ik geloof niet in een uitgebreide handel in morfine. Dat vergt een andere instelling, sluwer, gewetenlozer. Ik ben vanmiddag in De Drie Rooskens geweest. Ik heb mij door Christel van Daele laten rondleiden. Ik heb met haar gesproken…’ Hij glimlachte zachtjes voor zich uit. ‘Het was soms opwindend. Christel van Daele is een bijzonder aantrekkelijke vrouw, weet je. Vooral in de sfeer van haar eigen omgeving.’ Hij staarde wat dromerig voor zich uit, geboeid door zijn herinneringen.
Vledder keek zijn leermeester onderzoekend aan. ‘En?’ De Cock keek wat verstrooid op.
‘O, niets, nee. Ik ben niet veel verder gekomen. Ik weet althans niet meer dan wij vanmorgen reeds wisten…’
Vledder grijnsde breed.
‘… Nanette de Bougaerde is verdwenen en de aantrekkelijke Christel van Daele denkt het ergste… Zo is het toch?’ ‘Ja, m’n jong, zo is het.’
Op dat moment rinkelde de telefoon.
Vledder pakte de hoorn op.
‘Spreek ik met rechercheur De Cock?’
‘Nee, een ogenblikje.’
Hij reikte de hoorn over. ‘Het is voor jou.’
De Cock schoof zijn stoel iets bij. ‘Hier De Cock… Met wie?’ ‘Dat doet er niet toe,’ zei de stem aan de andere kant van de lijn. ‘Ik wil u alleen wat op weg helpen.’
‘Op weg… waarmee?’
‘Dat zult u wel merken, meneer De Cock. Ik raad u aan eens te gaan kijken op de Spiegelgracht.’
‘De Spiegelgracht?’
‘Ja, de stille zijde van de Spiegelgracht.’
‘Wat is daar te zien?’
Het was even stil aan de andere kant van de lijn, een pauze voor overwegingen.
‘U hebt geen belangstelling voor antiek?’
‘Nee, niet bepaald.’
‘Dan wordt het tijd dat u uw instelling eens verandert. Geloof me, het loont de moeite. Goedenavond, meneer De Cock.’ ‘Goedenavond… eh…’
De verbinding was verbroken.
Met de hoorn in de hand bleef De Cock een paar seconden peinzend staan. Op de rommelige zolderkamer van zijn geheugen zocht hij naar de stem… naar een herkenningspunt. Hij vond echter niets wat erop leek. Het toe-toet van de in-gesprek-toon verbrak zijn overpeinzingen. Zachtjes legde hij de hoorn op het toestel terug.
‘Wie was het?’ vroeg Vledder belangstellend.
De Cock haalde zijn schouders op.
‘Een onbekende minnaar van antiek, geloof ik. Hij raadde mij aan eens te gaan kijken op de stille zijde van de Spiegelgracht.’ ‘Waarnaar?’
‘Antiek, denk ik. Op de Spiegelgracht zijn namelijk aan beide zijden een aantal zaakjes waar antiek of wat daar voor doorgaat, wordt verkocht.’ Hij stond van zijn stoel op en waggelde naar de kapstok. ‘We moesten er maar eens gaan kijken.’ Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Nu direct?’
‘Ja, waarom niet?’
Vledder zuchtte.
‘En als het maar een grap is?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaartje.
‘Dan bezorgen we althans iemand een vrolijke avond.’
7
De Cock reed door de oude binnenstad van Amsterdam. Behendig, brutaal als een taxichauffeur, friemelde hij zijn oude Volkswagen langs de opgetaste verkeersobstakels. Hij had er kennelijk plezier in. Om zijn lippen dartelde een vrolijke glimlach. Hij hield van het onbekende. Het trok hem aan, onweerstaanbaar. Daarom was hij ook onmiddellijk op de vreemde tip ingegaan. Feitelijk wat onbezonnen, als een jeudig avonturier. Hij vroeg zich af wat hij op de Spiegelgracht zou vinden, wat de geheimzinnige tipgever wilde dat hij zou vinden. Hield het verband met de verdwenen Nanette?
Vanaf de Raadhuisstraat reed hij linksaf de Keizersgracht op, wachtte geduldig op het rode licht van de Leidsestraat en parkeerde uiteindelijk zijn wagentje aan de walkant tussen de bomen van de gracht, een meter of tien van de hoek van de Nieuwe Spiegelstraat. Hij deed de lichten uit en draaide het contact af. Vledder zat onderuitgezakt naast hem, de knieën tegen het dashboard gedrukt. Zijn jonge gezicht had een wat norse uitdrukking. Hij toonde weinig lust om uit te stappen. De Cock keek hem van terzijde aan.
‘Wat is er, m’n jong?’ zei hij vriendelijk. ‘Was je toch liever naar je afspraakje gegaan?’
Vledder drukte zich overeind. ‘Dat is het niet. Dat weet je wel. Ik ben bereid om desnoods dag en nacht met je op pad te gaan, overal heen, al was het naar Spitsbergen.’
De Cock grijnsde breed. ‘Hoe loyaal.’
Vledder draaide zich bruusk naar hem toe.
‘Loyaal, ja, loyaal, dat ben ik. Loyaal en openhartig. Zie je, ik pas geen gore recherchestreekjes op mijn eigen collega’s toe.’ De Cock keek hem verwonderd aan. ‘Recherchestreekjes?’ ‘Ja, recherchestreekjes. Als jij met alle geweld had willen weten hoe het tussen mij en dat meisje staat, dan had je dat gewoon aan mij kunnen vragen. Het was helemaal niet nodig geweest daarvoor nogal doorzichtige verhoortrucjes te gebruiken.’ Hij imiteerde De Cocks stem. ‘Draagt ze slipjes met dagaanduiding?’ Hij snoof. ‘Wat interesseert het jou wat voor slipjes Celine draagt?’ De Cock onderdrukte met moeite een bulderende lach. ‘O, o,’ zei hij, ‘heet ze Celine?’