Выбрать главу

Integendeel, het beeld weerspiegelde een intense rust, een serene, haast ingetogen kuisheid.

Mateloos geboeid onderging De Cock de impressies van de kleur. Zijn blik volgde iedere lijn van het schilderij: de lange, slanke hand, rustend op de knie; de zoete welving van de borsten; de zachte kromming van de rug; het lange, gouden haar als omlijsting van een lief gelaat, een gelaat dat hem trof door de herkenning, maar meer nog door de droeve uitdrukking van de ogen. ‘Nanette,’ fluisterde hij zacht.

Vledder ademde diep. ‘Ja,’ zuchtte hij, ‘Nanette de Bougaerde, dat moet de tipgever hebben bedoeld.’

Een tijdlang keken ze beiden zwijgend toe. Hun neuzen bijkans tegen het glas gedrukt. Het fraaie schilderij hield hen sprakeloos in zijn ban.

Vledder was de eerste die het zwijgen verbrak.

‘Ik vraag mij af,’ zei hij zacht, ‘wie haar zo somber heeft geschilderd.’

De Cock antwoordde niet. Hij staarde wat wezenloos voor zich uit. Zijn grof gezicht had geen expressie.

‘Dat is het,’ zei hij na een poosje, ‘dat is het precies.’ Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Wat?’

‘Het sombere naakt, ik kan geen betere naam voor het doek bedenken.’

De Cock was op de blauwe stoep voor de deur van het antiekzaakje gaan zitten, breeduit, onverzettelijk, als een menselijke Cerberus met de markante kop van een goedaardige bokser. Vledder stond voor hem. Vanuit de hoogte keek hij op zijn oude leermeester neer. De wenkbrauwen gefronst.

‘Je bent toch niet van plan,’ zei hij met een lichte achterdocht, ‘om hier de rest van de nacht te blijven zitten.’

De Cock liet het hoofd in zijn handen rusten. De ellebogen steunend op de knieën.

‘Ik moet dat schilderij hebben,’ zei hij gelaten. ‘Ik moet het hebben, hoe dan ook. Ik wil weten wie dat doek heeft geschilderd.’

Hij kwam langzaam overeind, pakte zijn boekje en noteerde van het raam de naam en de telefoonnummers van de antiquair. ‘Het is jammer,’ zuchtte hij, ‘dat de goede man niet bij of achter zijn zaak woont. Dan hadden we hem direct bij de hand gehad.’ Hij wenkte naar Vledder. ‘Kom mee, we gaan hem eens bellen.’ ‘Nu nog?’

‘Waarom niet? Antiquairs, heb ik mij laten vertellen, gaan altijd heel laat naar bed.’

Ze reden langs stille straten en grachten terug naar het politiebureau aan de Warmoesstraat. Daar vatte De Cock de telefoon en draaide het nummer van de antiquair. Het duurde geruime tijd voordat de hoorn werd opgenomen.

‘Met Van Grefelen,’ zei een slaperige stem.

‘Met De Cock, De Cock met ceeooceekaa, rechercheur van bureau Warmoesstraat.’

‘Recherche?’

‘Ja, schrikt u niet. Ik wil u alleen zeggen dat ik belangstelling heb voor dat sombere naakt, dat bij u in de zaak aan de Spiegelgracht hangt.’

‘Belangstelling?’

‘Ja, ik had graag dat u het nog niet verkocht. Ziet u, ik wilde het eerst eens goed bekijken. Ik kom morgen bij u aan de zaak.’ Het was even stil aan de andere kant van de lijn.

‘Zeg, meneer De Cock, is er iets met dat schilderij?’ ‘Hoezo?’

‘Wel… eh, u bent al de tweede die mij er vanavond over belt.’ ‘De tweede?’

‘Ja, er was een wat opgewonden man die het schilderij ongezien wilde kopen, ongeacht de prijs. Ik vond het een wat vreemd gedoe zo door de telefoon en daarom ben ik er niet serieus op ingegaan.’

‘Wie was die man? Weet u dat?’

‘Ja, ik weet het. Een ogenblikje. Ik heb zijn naam hier ergens op een briefje.’ Er volgden een paar eeuwigdurende seconden. Toen kwam de antiquair terug. ‘Hier,’ zei hij, ‘hier heb ik het, Ter Wielingen, journalist.’

8

Toen De Cock de volgende morgen — te laat, zoals al vele jaren zijn trouwe gewoonte was — de recherchekamer van het oude politiebureau aan de Warmoesstraat binnenkwam, liep Vledder haastig op hem toe.

‘Floor de Bougaerde,’ sprak hij opgewonden, ‘is vannacht uit het ziekenhuis ontvlucht en de commissaris wil dat je onmiddellijk bij hem komt.’

De Cock knikte hem vriendelijk toe.

‘Goedemorgen,’ riep hij stralend opgewekt. ‘Goed geslapen?’ Vledder slikte. ‘Floor de Bougaerde is vannacht uit…’ De Cock liep hem onverstoord voorbij.

‘Is de koffie al bruin?’

‘Ja, dat… eh, dat zal wel, maar…’

‘Mooi…’ galmde De Cock uitbundig, ‘heel mooi.’

Hij liep naar zijn bureau, pakte zijn kop en schotel uit zijn la en schonk zich bedaard in. Zoals de meeste oudere rechercheurs onderhield De Cock de gulden Amsterdamse regeclass="underline" een recherchedag begint met koffie. Het was een slogan waaraan eenvoudig niet viel te tornen. Het verprutsen van een pittige moordzaak was, bij wijze van spreken, niet zo schokkend als het doorbreken van dit door de traditie zo geheiligd speurdersgebruik. De Cock roerde een berg suiker door zijn koffie en ging er eens goed voor zitten. Koffie was voor hem een soort tonicum, een kracht en inspiratie schenkend elixer. Hij genoot ervan met volle teugen. Naast zijn bureau stond een popelende Vledder. De Cock keek naar hem op en genoot van zijn onrust.

‘Wat is er, jongen,’ vroeg hij quasi verbaasd, ‘heb je nog geen koffie gehad?’

Vledder snoof.

‘Koffie, koffie,’ zei hij humeurig, brommerig, ‘altijd eerst koffie. De commissaris zei dat je onmiddellijk bij hem moest komen en niet na een uitgebreide koffiepauze.’ Hij maakte een korzelig gebaar. ‘Bovendien dacht ik dat je de ontvluchting van Floor de Bougaerde uit het ziekenhuis wel belangrijk zou vinden.’ De Cock dronk behaaglijk verder.

‘Luister nou eens,’ zei hij, terwijl hij zijn kopje even neerzette, ‘uit een ziekenhuis ontvlucht men niet. Een ziekenhuis is geen gevangenis. Men kan zeggen dat Floor de Bougaerde blijkbaar geen prijs stelde op een verdere geneeskundige behandeling.’ ‘Dat komt op hetzelfde neer. In ieder geval is Floor de Bougaerde in zijn pyjama uit een raam gesprongen en de straat op gerend. De bemanning van een surveillerende politiewagen zag hem vanmorgen vroeg bij het Leidsebosje lopen. Een man in nachtgewaad trok natuurlijk onmiddellijk de aandacht.’ ‘En?’

‘Ze hebben hem in de wagen genomen en naar hier, naar bureau Warmoesstraat gebracht.’

De Cock keek verwonderd op.

‘Naar de Warmoesstraat? Waarom brachten ze hem niet direct terug naar het ziekenhuis?’

‘Dat wilde hij niet. Hij wilde per se niet terug naar het ziekenhuis voordat hij jou had gesproken.’

‘Mij?’

‘Ja, hij zit beneden op je te wachten.’

De Cock dronk zijn kop in één teug leeg en stond op. ‘Kom,’ zei hij, ‘laten we eens gaan horen wat Floor te vertellen heeft.’ Vledder keek hem verbaasd aan. ‘En de commissaris dan?’ De Cock wees naar de grote klok in de recherchekamer. ‘De commissaris heeft nu voor mij geen tijd.’

‘Geen tijd?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Het is tien uur. De commissaris zit aan de koffie.’

Ze hadden hem naar het verhoorkamertje gebracht en daar zat hij, Floor de Bougaerde, zielig, bibberend, met zijn rug tegen de elektrische radiator. Hij zag er potsierlijk uit in een slobberig drenkelingenpak en een oud uniformjasje van de politie met drie zilveren strepen. Een vriendelijke diender had het hem gegeven, uit medelijden, omdat hij het zo koud had en het rillen maar niet wilde ophouden.

Het had niet geholpen. Floor de Bougaerde werd niet warm. Het rillen bleef. Triest, ineengedoken, met opgetrokken knieën, zat hij somber voor zich uit te staren.

De Cock schoof een stoel bij en ging er achterstevoren op zitten, zijn armen rustend op de rugleuning. Hij had het onbestemde gevoel dat de zieke jongeman voor hem de sleutel vormde tot het raadsel Nanette. Hij wist alleen nog niet hoe het paste. Het was alles nog zo vaag, zo mysterieus, zo ongrijpbaar. ‘Waarom bent u niet in bed gebleven? Het is dom om midden in de nacht in pyjama op straat te gaan.’ De Cock sprak vriendelijk, zacht, als een zorgzame verpleger. ‘Als u mij per se had willen spreken, dan was ik wel naar u toe gekomen.’ Floor de Bougaerde keek op. Het was alsof hij nu eerst de aanwezigheid van de rechercheurs opmerkte. Hij keek schichtig van Vledder naar De Cock.