‘Waar is Nanette?’
De Cock haalde zijn schouders op.
‘Dat weet ik niet. Nanette is verdwenen. Dat heb ik u gisteren toch al verteld?’
De jongeman likte met zijn tong langs zijn droge lippen. ‘Ja,’ zei hij toonloos, ‘dat heeft u verteld, ze is verdwenen, Nanette, ze is verdwenen, u hebt het verteld, ze is…’ Hij bleef het herhalen, wezenloos, monotoon, gevangen in een gedachtecirkel. Ineens scheen hij zich van een ban te bevrijden. Zijn gezicht kreeg uitdrukking. Het wezenloze trok weg en veranderde in een wilde expressie van pure angst. Hij greep De Cock aan beide armen vast.
‘U moet haar vinden, meneer De Cock,’ sprak hij snel, hijgend. ‘Zo gauw mogelijk. U moet haar vinden. Het moet.’ De Cock keek hem doordringend aan.
‘Waarom?’ vroeg hij scherp. ‘Zodat zij u weer de nodige morfine kan verschaffen?’
De mond van De Bougaerde viel open. Daarna begon hij te grinniken, nerveus, dwaas. ‘U weet… u weet dat Nanette mij…?’ De Cock knikte traag. ‘Sinds gisteren.’
De Bougaerde draaide op zijn stoel, liet de armen van De Cock los en gebaarde driftig.
‘Ma… maar,’ stotterde hij, ‘dan beseft u ook dat Nanette in groot gevaar verkeert. Dat elke minuut belangrijk is. Dat u geen moment mag verliezen. Dat u haar moet vinden voor… vóór het te laat is.’
De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Te laat?’
Het gezicht van De Bougaerde vertrok in woede.
‘Ja,’ gilde hij. ‘Te laat. Er bestaat geen gewetenlozer volk dan handelaars in verdovende middelen. Dat moet u toch weten. Het is tuig, alles bij elkaar. Bloedzuigers, giftige slangen, hyena’s.’ De Cock plukte aan zijn onderlip. ‘Wie,’ vroeg hij kalm, ‘leverde Nanette de morfine die zij u bezorgde?’
Floor de Bougaerde haalde zijn schouders op.
‘Dat weet ik niet,’ antwoordde hij nukkig.
‘Heeft ze er nooit met u over gesproken?’
‘Nee, nooit.’
‘En u heeft er nooit naar gevraagd?’
‘Nee!’
De Cock zuchtte.
‘U zult haar toch wel eens een naam hebben horen noemen?’ De Bougaerde aarzelde even.
‘Nee!’
‘Denkt u eens goed na.’
‘Nee!’ Hij gilde bijna.
De Cock kneep zijn lippen op elkaar. Hij voelde dat de jongeman loog, dat hij meer wist dan hij wilde zeggen. Langzaam stond De Cock op, greep De Bougaerde bij de revers van het uniformjasje en tilde hem van zijn stoel. ‘Wat betaalde u Nanette per ampul?’
‘Niets.’
De Cock verstevigde zijn greep en tilde de jongeman dichter naar zich toe. ‘Wat,’ vroeg hij dringender, ‘betaalde je Nanette?’ Floor de Bougaerde slikte. ‘Niets, echt niets. Ik, ik heb er haar nog nooit één cent voor gegeven.’
De Cock fronste zijn zware wenkbrauwen. ‘Waarom niet?’ ‘Zij wilde geen geld.’
‘Wat dan?’
De Bougaerde schudde vertwijfeld het hoofd.
‘Niets!’ schreeuwde hij. ‘Niets. Ze wilde niets.’
De Cock snoof verachtelijk.
‘Nanette, de zoete engel der barmhartigheid, schenkt gratis morfine aan hen die vermoeid en belast zijn.’ Uit zijn stem droop een puur sarcasme. ‘Was het barmhartigheid? Of was het wat anders? Liefde bijvoorbeeld, louter liefde voor neef Floor. Was het dat?’
De Bougaerde draaide zijn hoofd weg en antwoordde niet. De Cock wond zich op. ‘Was het dat?’ drong hij fel aan. ‘Liefde?’ Hij sprak het uit als een vloek.
De oogranden van de jongeman werden rood, de oogbollen wazig. Een hete traan gleed over zijn wang, drupte op de behaarde rug van De Cocks rechterhand. Het brandde in als een druppel gloeiend metaal.
De vaste greep van De Cock verslapte. Hij keek in het wasbleke gelaat van de jonge De Bougaerde, beschouwde de tranen, de zachte, enigszins weke gelaatstrekken en zag ineens hoeveel Floor op zijn zuster Christel leek. Het stemde hem milder. ‘Ga weer zitten,’ zei hij zacht. ‘Een kop koffie?’
De Bougaerde trok het oude uniformjasje recht en liet zich langzaam op zijn stoel terugzakken. ‘Ik heb liever een sigaret.’ De Cock hield hem zijn pakje voor.
‘Ik ben wel eens wat onvriendelijk,’ zei hij haast verontschuldigend, ‘niet zozeer uit mijzelf, begrijpt u? Meer beroepshalve.’ Over het jonge gezicht van De Bougaerde gleed een spoor van een glimlach. Hij tilde zijn rechterarm omhoog, zodat de lange mouw van het uniformjasje terugviel, en pakte met trillende vingers een sigaret.
De Cock gaf vuur.
‘Ik wil weten,’ zei hij vriendelijk, ‘waarom Nanette verdween. Misschien, misschien weet ik dan ook waar ik haar kan vinden. Ziet u, ik heb zo het vermoeden dat die twee dingen heel nauw met elkaar in verband staan. Het één staat niet los van het ander.’
Hij pauzeerde even, stak ook zelf een sigaret op en blies de rook naar de zoldering.
‘Meneer De Bougaerde, een belangrijke vraag: Was nicht Nanette een hyena, een giftige slang, of een engel?’
Floor de Bougaerde antwoordde niet direct. Hij liet het hoofd iets zakken. Dacht over het antwoord na, zocht kennelijk naar een juiste formulering.
‘De meeste mensen,’ zei hij traag, nog peinzend, ‘zijn vaak alles tegelijk, een wanstaltig beeld, een onvolmaakte compositie vol vreemde schrille tonen, dissonanten tussen goed en kwaad.’ ‘En Nanette?’
Floor de Bougaerde deed een felle trek aan zijn sigaret. Door een mistige wolk van rook keek hij De Cock aan. De ogen iets vernauwd.
‘Nanette,’ zei hij met een grijns, ‘Nanette is een giftige slang in de gedaante van een engel.’
De Cock wreef met zijn hand langs zijn breed gezicht. ‘Een welhaast klassieke vermomming,’ zei hij met een licht sarcasme. ‘Heel oud. Al van den beginne toegepast.’ Hij maakte een wat loom gebaar. ‘De dochters van Eva hebben blijkbaar weinig fantasie.’
‘Alleen de appel werd morfine,’ grijnsde De Bougaerde. De Cock keek hem een tijdje zwijgend aan. De bittere opmerking had hem getroffen. Na een poosje stond hij op en schoof zijn stoel weg.
‘We zullen u weer netjes terug laten brengen naar het ziekenhuis, meneer De Bougaerde. U moet mij natuurlijk wel beloven dat u er niet weer midden in de nacht vandoor gaat. De doktoren zien dat niet graag. Het is ook bepaald niet bevorderlijk voor uw gezondheid.’ Hij legde vertrouwelijk zijn hand op de tengere schouders van de jongeman. ‘U moet er wel aan denken dat u niet veel ruimte voor experimenten heeft.’
De Bougaerde keek naar hem op. ‘U bedoelt?’
‘Uw gezondheid is ernstiger aangetast dan u zelf vermoedt, meneer De Bougaerde. Een tweede nachtelijke tocht in pyjama kon voor u wel eens fataal zijn.’
‘Fataal?’
De Cock knikte met een ernstig gezicht.
‘En ik zag graag dat u bleef leven.’
De Bougaerde haalde wat nonchalant de schouders op. ‘Waarom?’
De Cock gebaarde. ‘Een jong en veelbelovend auteur…’ De Bougaerde slaakte een diepe zucht. ‘U spot met mij.’ De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik niet,’ zei hij plotseling scherp. ‘Ik spot niet met u, u spot met uzelf. U spot met uw eigen leven, en met dat van Nanette.’ ‘Ik?’
‘Ja u!’ riep hij fel. ‘Elk moment is kostbaar, heeft u gezegd. Het geldt nog steeds. Floor de Bougaerde, van wie kreeg Nanette de morfine?’