Выбрать главу

‘Ik… eh, ik weet het niet.’

‘U weet het wel!’

De ogen van de jongeman vulden zich opnieuw met tranen. ‘Echt, meneer De Cock,’ zei hij smekend, ‘gelooft u mij toch. Ik weet het niet. Ik weet het echt niet. Zo terloops heb ik haar in verband met de morfine slechts één keer een naam horen noemen: broeder Laurens. Het ontviel haar. Toen ik vroeg wie hij was, begon ze te lachen. Ze heeft het mij nooit gezegd.’ De Cock streek door zijn stugge, grijze haar.

‘Broeder Laurens, wíe is broeder Laurens?’

9

Commissaris Buitendam, de lange, statige politiechef van het bureau Warmoesstraat, fronste zijn grijze, stoppelige wenkbrauwen toen De Cock nerveus en drukdoenerig zijn ruime werkkamer binnenstoof.

Het was een pose, haast een spel. En de commissaris wist het. Ze wisten het beiden. Onuitgesproken. Ze kenden elkaar al heel lang. Hun samenwerking dateerde uit een ver verleden. In de loop der jaren waren de beleefdheidsfrasen enigszins vervormd, gemoduleerd tot een komedie, een klucht, die zij beiden met ernst en waardigheid opvoerden.

‘Ik moest onmiddellijk bij u komen?’

De commissaris glimlachte fijntjes. ‘Ja, ruim anderhalf uur geleden.’

De Cock boog beschaamd het hoofd.

‘Meneer, het is onvergeeflijk. Maar ik wilde u niet storen bij de koffie.’

De commissaris kuchte.

‘Dat is heel vriendelijk van je, De Cock.’

‘Tot uw dienst.’

De commissaris kuchte opnieuw.

‘Ik neem echter aan, dat de koffie niet de enige reden is geweest.’ De Cock schudde het grijze hoofd en pakte een stoel. ‘U staat mij toe?’

‘Natuurlijk, De Cock, ga zitten en vertel.’

‘Ik was bezig met een onderzoek.’

‘In verband met het verdwenen meisje?’

‘Inderdaad.’

De commissaris zocht tussen de papieren op zijn bureau. ‘Daar wilde ik het juist met je over hebben. Ik heb dat telexbericht gelezen. Ik moet het hier ergens hebben liggen. Hoe was haar naam ook weer?’

‘Nanette de Bougaerde.’

‘O ja, Nanette de Bougaerde. Hier heb ik het.’ De commissaris wapperde met het telexformulier. ‘Hoe sta je ermee? Schiet je al wat op?’

‘Het is nogal een verwarde geschiedenis. Ik moet u heel eerlijk bekennen dat ik er weinig van begrijp. Het hoe en waarom van haar verdwijnen is voor mij nog volkomen een raadsel.’ ‘Aanwijzingen?’

De Cock krabde zich verlegen achter in zijn nek. ‘Te veel, veel te veel. Dat is juist de moeilijkheid. Hoe verder mijn onderzoek vordert, hoe meer ik het gevoel krijg verder van de feitelijke oplossing weg te drijven. Ik weet dat het tegenstrijdig klinkt, maar het is zo.’

De commissaris knikte begrijpend.

‘Wat dacht je van een pers- en radiobericht, en eventueel een oproep via de televisie?’

De Cock maakte een afwerend gebaar met beide handen. ‘Nee, niet, liever niet. Althans nu nog niet. U weet hoe dat gaat. Zo’n oproep breekt de hel open, een niet te stuiten lawine van tips. De één heeft haar zien lopen in Roodeschool, de ander in Tuitjenhorn, de derde in Maastricht, de vierde in Bleskensgraaf. Daar is voorlopig geen beginnen aan. Als de zaak echt dood is, als er beslist geen muziek meer in zit, kunnen we het nog altijd doen.’ De commissaris knikte traag.

‘Heb je enig vermoeden waar het meisje uithangt?’ ‘Nee, geen flauw idee.’

‘Hoe lang denk je nog nodig te hebben om haar te vinden? Ik bedoel, als de officier vraagt…’

De Cock haalde zijn schouders op. ‘Als ze nog leeft…’ De commissaris keek hem onderzoekend aan. ‘Wat bedoel je?’ ‘Net wat ik zeg, als ze nog leeft. Ik houd er namelijk ernstig rekening mee dat Nanette de Bougaerde is overleden, vermoord.’ ‘Vermoord?’

De Cock streek met zijn hand langs zijn gezicht.

‘Ja, vermoord. Het is in feite de enige redelijke verklaring die ik voor haar plotselinge verdwijning kan vinden.’

De commissaris keek peinzend voor zich uit.

‘Moord, moord vraagt een motief.’

De Cock knikte.

‘Motief, én een lijk. Zolang wij Nanette de Bougaerde, dood of levend, nog niet hebben gevonden, valt er weinig positiefs te zeggen. Het lijkt mij het beste dat ik voorlopig maar alle aanwijzingen verder onderzoek. We zullen dan wel zien waar we terechtkomen.’

‘Dat is goed. Hou me op de hoogte.’

‘Uiteraard.’

Ze stonden beiden op en slenterden naar de deur. ‘Was… is die Nanette een mooi meisje?’

De Cock maakte een komisch gebaartje.

‘Volgens de huidige opvattingen: ja. Maar Rubens zou er ’s nachts niet van wakker hebben gelegen.’

De telefoon rinkelde. De commissaris draaide zich glimlachend om, pakte de hoorn en luisterde.

‘Het is voor jou.’

De Cock nam de hoorn over en herkende de stem van antiquair Van Grefelen. Hij sprak sussend tegen een wat opgewonden stem op de achtergrond.

‘Hallo.’

‘Met rechercheur De Cock?’

‘Ja.’

‘Meneer De Cock, ik verzoek u onmiddellijk hier naar de zaak aan de Spiegelgracht te komen.’

‘Hoezo onmiddellijk? Wat is er aan de hand?’

Van Grefelen slikte hoorbaar. ‘Ik, ik heb hier een man die het schilderij opeist. U weet wel, dat sombere naakt.’

‘Wat?’

‘Ja, hij zegt dat het schilderij zijn eigendom is. Iemand moet het een paar dagen geleden uit zijn huis hebben gestolen, compleet met lijst en al.’

De Cock dacht snel na.

‘Wie?’

‘Die man natuurlijk. Ik ben zo bij u, een paar minuten.’ De Cock smeet de hoorn op het toestel en ging in draf de kamer uit. De oude commissaris staarde hem na. Verbaasd. De Cock wuifde ten afscheid.

In de gang bij de trap begon hij te schreeuwen. ‘Vledder, Vledder!’ Zijn zware basstem dreunde door het gebouw.

De bejaarde antiquair Van Grefelen stond handenwringend op het schone blauwe stoepje voor de deur van zijn zaak. Op zijn magere, wat ingevallen wangen lagen kleine blosjes van opwinding. ‘Ik ben blij dat u er bent,’ sprak hij opgelucht. ‘Die man is wild, woedend.’ De antiquair produceerde een zenuwachtig lachje. ‘Hij wilde dat schilderij zomaar zonder meer meenemen en vloekte alle duivels uit de hel, toen ik hem zei dat hij op u moest wachten.’

‘Waar is hij?’

‘Nog binnen. Ik heb hem vastgehouden. Een van mijn bedienden staat bij hem om hem te bewaken.’

De Cock knikte goedkeurend. ‘Mooi, heel mooi. We zullen eens horen wat meneer te vertellen heeft.’

Met Vledder en de nerveus-angstige antiquair in zijn kielzog, stevende De Cock de zaak in; groot, breed, krachtig, een imposante gestalte in de broze omlijsting van antiek. Schuin achter in de zaak, naast een waakzame jonge bediende in een grauwe stofjas, stond een wat oudere man. Een goed geconserveerde vijftiger, schatte De Cock, met een door de zon gebruind gezicht en grijzend aan de slapen. De man was elegant gekleed, misschien iets te jeugdig, in een licht, hemelsblauw kostuum van bijzondere snit; modern, met een overdaad aan garnering. In het knoopsgat van zijn linkerrevers droeg hij een kleine, witte roos.

‘Het is ongehoord, belachelijk!’

De Cock bleef voor de man staan, breeduit, onderzoekend, het hoofd een beetje scheef. Om zijn lippen dartelde een glimlach, speels, vrolijk, haast spottend.

‘Mijn naam is De Cock, De Cock met ceeooceekaa. En dat is mijn collega Vledder. De heer Van Grefelen behoef ik u uiteraard niet voor te stellen.’

De man mompelde iets wat op een groet leek. Daarna gebaarde hij schuin naar boven, naar de muur.

‘Mijn schilderij,’ riep hij opgewonden, ‘gestolen!’

De Cock negeerde de opmerking. Hij keek de man quasi verbaasd aan. ‘Ik geloof niet,’ zei hij met een zoet sarcasme, ‘dat ik al weet met wie ik het genoegen heb?’

De man zuchtte. ‘Van Stuchteren, makelaar in effecten.’ De Cock schonk hem zijn beste glimlach.