Ze keek hem scherp aan. ‘Wat bedoelt u?’
‘Haar zorgeloosheid. Misschien is er helemaal niets bijzonders aan de hand, is ze gewoon ergens opgehouden bij een vriend of een vriendin en heeft ze eenvoudig vergeten u even te bellen.’ Ze kneep nerveus haar handen in elkaar.
‘Het is werkelijk heel lief van u,’ zei ze diep zuchtend, ‘heel lief. Ik begrijp dat u probeert mij gerust te stellen, maar gelooft u mij, er is met Nanette iets ernstigs gebeurd. Er is haar iets overkomen. Absoluut.’
De Cock keek haar aan, nauwlettend. ‘Bent u daarvan overtuigd?’
‘Ja.’
‘Waarom?’
‘Noem het vrouwelijke intuïtie, noem het wat u wilt. Lach desnoods om mijn dwaze angst, het kan mij niet schelen. Ik heb de innerlijke zekerheid dat, dat…’ Ze stokte.
De Cock stond langzaam op en liep achter zijn bureau vandaan. Op enige meters afstand bleef hij staan en keek naar de rug van de jonge vrouw. Zijn scherpe ogen registreerden iedere reactie, elke minuscule beweging van hoofd en schouders.
‘Gaat u verder,’ zei hij zacht maar dwingend, ‘welke zekerheid hebt u?’
Hij zag dat ze slikte. ‘Na… Nanette is dood,’ stamelde ze.
Na de laatste woorden van Christel van Daele ontstond er in de recherchekamer een vreemde stilte.
Vledder keek naar De Cock met een ongeduldige, vragende blik in zijn ogen. Hij was niet tevreden met het verhoor. Op zijn lippen brandden nog tal van vragen. De Cock begreep wat zijn jonge collega wilde. Hij beduidde dat hij zijn gang kon gaan. Rechercheur Vledder bezat nog de onstuimigheid van de jeugd. Vastberaden stapte hij naar de ineengedoken gestalte op de stoel, ging breeduit achter het bureau van De Cock zitten en schraapte indrukwekkend zijn keel.
Van een afstandje keek De Cock toe. Hij was erg op zijn jongere collega gesteld. Hij mocht hem graag en hoopte dat deze hem zou opvolgen wanneer hij met pensioen zou gaan. ‘Nanette is dood,’ hoorde hij Vledder zeggen, ‘dat beweert u tenminste.’
Christel van Daele knikte. ‘Ja,’ zei ze toonloos, ‘Nanette is dood.’ ‘Een voorbarige conclusie, als u het mij vraagt.’ Zijn stem klonk hard en doordringend. ‘Er is in feite niets wat in die richting wijst. Althans, u hebt ons niets genoemd.’
De jonge vrouw richtte haar betraande ogen naar Vledder op. Om haar mond lag een verbeten trek.
‘Als u naar bewijzen vraagt, ik kan ze u tot mijn spijt niet geven. Ik meen dat ik daarin duidelijk genoeg ben geweest. Alleen mijn gevoel zegt me dat Nanette dood is.’
Ze pauzeerde even en ademde diep. ‘En daar zult u het dan mee moeten doen.’ Het klonk scherp, verwijtend, haast bestraffend. ‘Er is niet meer.’
Het gezicht van Vledder werd rood.
‘Gevoel, gevoel,’ sprak hij luid. ‘Wat doe ik ermee?’ De Cock kwam beminnelijk tussenbeide. ‘Alles, nietwaar juffrouw Van Daele? Gevoel, het is de basis van ons bestaan.’ Ze schonk hem een dankbare blik.
‘Maar u begrijpt,’ ging hij vriendelijk verder, ‘dat wij omtrent uw nicht over wat meer gegevens moeten beschikken. Willen wij iets voor u kunnen doen, dan zullen wij toch ergens een aanknopingspunt moeten hebben, een leidraad voor ons, onderzoek. Dat bedoelt mijn collega. Bijvoorbeeld: waar ging Nanette gisteren heen?’
Christel van Daele trok haar schouders op. ‘Dat weet ik niet.’ ‘Had ze een koffer bij zich of een tas?’
‘Nee, alleen haar handtasje. Meer niet.’
‘Hoe was ze gekleed?’
‘Gewoon, in haar blauwe mantelpakje.’
‘Had Nanette nog vrienden?’
‘U bedoelt mannen met wie ze omging?’
‘Ja.’
Ze maakte een veelzeggend gebaar.
‘Dat waren er nogal wat. Nanette had heel veel vrienden. Maar de laatste tijd ging ze toch vrij regelmatig uit met Bram ter Wielingen, een journalist. Wel een aardige jongen, moet ik zeggen. Alleen wat vlot, te vlot naar mijn smaak.’
De Cock grinnikte. ‘Journalisten leven bijna constant in de hoogste versnelling. Dat is hun aard. Heeft u met hem al over de verdwijning van Nanette gesproken?’
‘Nee, ik heb er nog met niemand over gesproken. Ik ben rechtstreeks naar u gekomen.’
‘Mooi, laat dan ook verder maar alles aan ons over.’ Hij krabde zich eens achter in zijn nek. ‘O ja, voor ik het vergeet, heeft u misschien een foto van Nanette?’
Ze opende haar tasje. Na enig zoeken vond ze er een. Het was een goede, vrij duidelijke kleurenfoto, briefkaartformaat. ‘Ongeveer een maand geleden genomen,’ zei ze.
De Cock nam de foto en bekeek hem aandachtig. Nanette de Bougaerde was een mooi meisje, zag hij. Ze leek vrij veel op haar nicht. Hetzelfde lange, blonde haar, dezelfde bouw van gezicht. Ze was alleen nog wat slanker, fragieler, een tot leven gekomen Barbiepop. Hij gaf de foto aan Vledder.
‘U moet nu maar rustig naar huis gaan.’ De Cock legde vaderlijk een hand op haar schouder. ‘Zo gauw we iets weten, komen we het vertellen.’
Hij liep naar de kapstok en pakte haar cape.
Christel van Daele stond langzaam op. De Cock drapeerde de cape rond haar schouders.
‘Als u Nanette straks thuis treft, dan hadden we graag een berichtje.’
Ze schudde triest het hoofd. ‘Nee, meneer De Cock, Nanette is dood.’
2
Met de handen diep in zijn broekzakken slenterde De Cock door de grote recherchekamer. In gedachten ging hij het gesprek met Christel van Daele na, de woorden, de intonaties, de gebaren. De Cock kon dat. Hij had een fantastisch geheugen met een liefde voor het detail. Een schijnbaar onbelangrijke toespeling, een gezichtsuitdrukking, niets ontging hem. Zijn observatievermogen was opmerkelijk. Hij bezat dat van nature, maar in zijn beroep was het nog verscherpt.
Bij het raam, zijn geliefkoosd plekje, bleef hij staan. Het regende nog steeds. Plotseling draaide hij zich om en beende naar de kapstok.
‘Pak je jas, jongen. We gaan op pad.’ Vledder keek zijn baas verbaasd aan. ‘Zeg,’ riep hij met lichte achterdocht, ‘je bent toch niet van plan om nu direct al naar die verdwenen Nanette de… de…’
‘Bougaerde,’ vulde De Cock aan.
‘… juist, de Bougaerde te gaan zoeken? Het meisje is alles bij elkaar nog geen vierentwintig uur zoek. Er is nog niets aan de hand.’
De Cock keek hem onbewogen aan. ‘Ze is dood, beweert haar nicht.’
‘Die nicht, die nicht is een dwaas, zeg ik je, met haar gevoel, haar vrouwelijke intuïtie. En omdat in het fraaie hoofdje van dat bloemenvrouwtje het zotte idee heeft postgevat dat haar jongere nicht zomaar, zonder haar voorkennis naar het hiernamaals is vertrokken, wil jij het hele rechercheapparaat in werking stellen.’ De Cock wurmde zich in zijn oude regenjas.
‘Nee,’ zei hij gelaten, ‘niet het hele rechercheapparaat, jongen. Alleen maar wij tweeën. En dat is voorlopig meer dan genoeg.’ Vledder schudde vertwijfeld het hoofd. Hij kon zijn oude leermeester niet volgen. Hij begreep het niet. Hij liep met grote passen op De Cock toe en bleef pal voor hem staan. Een vinger omhoog. ‘Luister nu eens goed,’ riep hij geprikkeld. ‘De jonge Nanette is nog nooit een nachtje van huis weg geweest, dat beweert haar nicht.’
‘En?’
‘Maar ze is negentien jaar, begrijp je, De Cock, negentien jaar. Echt een leeftijd om eens een nachtelijk avontuurtje te beleven. En daar steekt toch niets achter? Dat is toch gezond?’ ‘Ik ken vaders,’ zei de oude rechercheur bijna achteloos, ‘die voor de gezondheid van hun dochters aan iets anders de voorkeur geven.’
Vledder zuchtte wanhopig.
‘Je weet best wat ik bedoel. Er is nog geen sprake van een werkelijke vermissing. Wat wil die juffrouw Van Daele? Ze kan toch niet verlangen dat de hele recherche op pad gaat, telkens wanneer een jonge vrouw een nachtje buitenshuis doorbrengt? Dat is, dat is…’ Vledder zocht naar het juiste woord, ‘… dat is monnikenwerk.’