Выбрать главу

De oudste broeder knikte. ‘U weet al wie het slachtoffer is?’ vroeg hij.

De Cock slikte iets weg. ‘Nanette… Nanette de Bougaerde.’ De broeder pakte zijn notitieboekje en schreef het op.

‘U neemt het zeker namens de justitie in beslag?’

‘Ja, mijn naam is De Cock, met ceeooceekaa, rechercheur van het politiebureau Warmoesstraat.’

De broeder klapte zijn boekje dicht en borg het in de borstzak van zijn uniformjasje. Daarn pakten hij en zijn collega de ketel op en liepen naar de wagen. Hun vrije armen zwengelden in de ruimte.

Toen de wagen van de Geneeskundige Dienst met zijn lugubere last was vertrokken, vatte de grijze man van de reiniging De Cock bij zijn arm vast.

‘Ik heb u net de naam van het meisje horen noemen…’ ‘Ja…?’

De man aarzelde even. ‘Was… eh, was het een slecht kind?’ De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Waarom vraagt u dat?’ De man grinnikte wat verlegen.

‘Ik… eh, ik heb zelf zo’n dochter, ziet u. Ze deed me aan haar denken. Weet u, soms… soms hou je gewoon je hart vast. Je kan er niet dag en nacht bij zijn.’ Hij schudde zijn grijze hoofd en zuchtte.

‘Nee… niet dag en nacht. Je moet er dan maar het beste van hopen.’ De Cock legde vertrouwelijk een hand op zijn schouder. ‘Doe dat,’ zei hij bemoedigend, ‘hoop er het beste van. Er zijn er gelukkig niet veel die als vuil op een stortplaats eindigen.’ Hij bukte zich. Voor zijn voeten lag de plastic pop met het ene been.

Hij raapte haar op.

‘Mag ik haar hebben?’

De man van de reiniging keek hem wat vreemd aan. ‘Natuurlijk, gaat uw gang.’

‘Bedankt.’

Hij draaide zich om en liep naar de politiewagen. De pop bengelde aan zijn hand.

Vledder volgde.

13

De jonge Vledder hield het gaspedaal zo diep mogelijk ingeduwd. Hij reed fel, wild, als een bezetene. Gebogen over het stuur, een verbeten trek om de smalle mond, dwong hij de oude Volkswagen tot een uiterste krachtinspanning. De motor gierde van ellende.

De Cock keek hem van terzijde aan. ‘Wat is er, jô?’ schreeuwde hij boven het geluid van de motor uit. ‘Heb je haast?’ Vledder antwoordde niet. Gespannen, star voor zich uitkijkend, reed hij met onverminderde snelheid verder. Aan het einde van de lange weg langs het kanaal kwam hij slippend uit de bocht. De zijkant van een vrachtwagen schoof rakelings voorbij. De Cock schudde zijn hoofd en grinnikte.

‘Wat wil je?’ riep hij cynisch. ‘De dood inhalen of ontvluchten? Het geeft je toch niets. Hoe dan ook, de dood wint altijd.’ ‘Lollig…’ beet Vledder hem snauwerig toe, ‘verdomde lollig. Kijk eens aan, meneer de rechercheur maakt grapjes, verdomd leuke grapjes over de dood.’

De Cock schoof zijn onderlip naar voren. Hij reageerde niet. Hij had het niet grappig bedoeld. Helemaal niet. Het was meer een waarschuwing geweest om niet te hard te rijden. Hij betwijfelde ook of Vledder het wel als een grapje had opgevat. Hij dacht van niet. Het was zo maar een uitbarsting van de jongen. Hij kende zijn leerling lang genoeg om te beseffen hoe hij zich nu voelde. De gruwelijke ontdekking op de stortplaats had hem aangetast; zijn evenwicht ondermijnd. Hij had dat bij vorige gelegenheden ook al gemerkt. De jongen trok het zich te veel aan. Te gevoelig. Hij kon op het juiste moment niet genoeg afstand nemen. In de Spaarndammerstraat bij het viaduct raakten ze met de wagen in een file. Zij kwamen nog slechts stapvoets vooruit. De Cock vond het best. Hij liet zich behaaglijk onderuit zakken en onderzocht met aandacht de plastic pop die hij van de stortplaats had meegenomen. Vledder bekeek hem van opzij en grijnsde. ‘Er is op een afschuwelijke manier een jong meisje vermoord,’ zei hij. ‘Zo afschuwelijk, dat men de brokstukken bij elkaar heeft moeten zoeken. En wat doet de grote speurder?’ Hij haalde zijn neus op en snoof spottend. ‘De grote speurder vraagt heel beleefd aan een vuilnisman of hij een oude, vieze pop mag meenemen.’

Hij reed weer een stukje op en schudde vertwijfeld het hoofd. ‘Verdomme nog aan toe, er zijn toch wel belangrijker dingen dan een oude pop met één poot.’

‘Zoals…?’

Vledder keek hem vernietigend aan. ‘Het oplossen van de moord.’

De Cock zuchtte.

‘Kijk,’ zei hij gelaten, ‘daar ben ik nu al die tijd mee bezig.’

Brigadier Bijkerk, de dikke wachtcommandant van de Warmoesstraat, stond van zijn stoel achter de balie op toen Vledder en De Cock het bureau binnenkwamen.

‘Hoe is het met dat bericht van de stortplaats?’ vroeg hij belangstellend. ‘Kan ik het opsporingsbericht van het meisje De Bougaerde nu laten vervallen?’

De Cock knikte traag.

‘Dat kun je. We behoeven haar niet meer op te sporen. We hebben haar gevonden. In stukken. Vermoord.’ Hij grijnsde in de richting van Vledder. ‘We zoeken nu alleen nog maar de dader.’ Brigadier Bijkerk grinnikte. ‘Meer niet?’

‘Och, dat is een koud kunstje, met zo’n leerling.’

Vledder trok een gezicht als een oorwurm. Hij draaide zich om en wilde verder gaan naar de recherchekamer. Brigadier Bijkerk riep hem terug.

‘Ik heb hier in de wachtkamer een man die je geloof ik veel over dat meisje de Bougaerde kan vertellen. Hij zit hier al meer dan een uur op jullie te wachten.’

Vledder keek hem argwanend aan. ‘Wie?’

Bijkerk raadpleegde een notitie.

‘Ene Ronald van Stuchteren. Ik heb hem maar zolang voor jullie vastgehouden. Hij vroeg naar rechercheur De Cock en zei dat hij kwam in verband met het verdwijnen van die Nanette de Bougaerde. Als je leermeester het tenminste goedvindt… Dan heb je alvast iets om mee te beginnen.’

De Cock knikte gretig. ‘Ik vind het best. Laat die Ronald van Stuchteren maar vast naar het verhoorkamertje brengen. Ik denk zo dat vriend Vledder hem graag een paar vragen wil stellen, superintelligente vragen. Is het niet, m’n jong?’ Wat Vledder bromde, was niet te verstaan.

Bijkerk lachte luid.

Ronald van Stuchteren toonde zich zelfbewust. Toen Vledder en De Cock het verhoorkamertje binnenkwamen, stond hij op, maakte een beleefde buiging en ging weer rustig zitten. ‘Mijn vader,’ sprak hij geaffecteerd, ‘vertelde dat ik mij in de belangstelling van de heren rechercheurs mag verheugen.’ Hij maakte een klein artistiek handgebaartje en toonde een regelmatige rij prachtige witte tanden. ‘Wel, hier ben ik dan.’ De Cock knikte traag. ‘We zien het,’ zei hij gelaten. ‘We zien het.’ Hij wuifde in de richting van Vledder.

‘Mijn collega zal u een paar vragen stellen. Het is, zoals u begrijpt, zuiver formeel, gewoon een kwestie van routine. Maar ik moet u toch aanraden de werkelijkheid geen geweld aan te doen. Anders gezegd: wij willen de waarheid.’

Ronald van Stuchteren grinnikte.

‘De waarheid en niets dan de waarheid.’

Hij vond zijn eigen opmerking blijkbaar nogal geslaagd. Hij bracht zijn armen gekruist voor zijn borst en straalde van zelfgenoegzaamheid.

De Cock streek met zijn hand langs zijn gezicht.

‘De waarheid,’ zei hij met enige nadruk, ‘de waarheid is niet grappig. Meestal niet.’

Ronald haalde wat nonchalant zijn schouders op en Vledder schoof een stoel bij.

‘U bent nog bij uw vader in huis?’

‘Ja.’

‘U hebt broers, zusters?’

‘Nee.’

Terwijl Vledder zo het verhoor op gang bracht, bekeek De Cock de jongeman eens aandachtig. Ronald van Stuchteren, zo vond hij, had weinig met de makelaar Van Stuchteren gemeen. Er was geen sprake van enige gelijkenis, noch qua gedrag en optreden, noch qua uiterlijk. Ronald was een slanke jongeman met blond golvend haar tot diep in de nek, groene ogen en zachte, haast weke gelaatstrekken. Knap, op een wat griezelige, bijna onmanlijke manier. Zoals hij daar zat in het verhoorkamertje vormde hij een uitdaging. Lachend, provocerend, in een fel paars jack met bloemetjes en een lichte pantalon, die knellend nauw om zijn benen sloot, antwoordde hij op de vragen die Vledder hem stelde. ‘Kunt u goed met uw vader overweg?’