‘Moet ik daar op antwoorden?’
‘A ls u wilt.’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
Ronald van Stuchteren grijnsde. ‘Welke jongeman van mijn leeftijd kan wel goed met zijn vader overweg? We verdragen elkaar. Dat is het gunstigste wat ik ervan zeggen kan.’ ‘Tot voor kort was dat anders?’
‘Hoezo?’
‘Ik meen van uw vader begrepen te hebben dat u zich na de dood van uw moeder wat meer aan hem bent gaan hechten. Hij sprak zelfs van een goede vader-zoonverhouding.’
Ronald van Stuchteren antwoordde niet direct. Hij liet zijn hoofd iets zakken. Het was voor het eerst dat hij zijn hautaine houding iets liet varen. ‘Wat moest ik?’ zei hij na een poosje. ‘Hij was alles wat ik nog had. Ik kon moeilijk met mijn verdriet naar de buren gaan. Niet? Tenslotte was hij mijn vader.’ Vledder aarzelde even. ‘Dat… eh, dat klinkt bitter.’
‘Ja,’ schreeuwde Ronald, ‘dat klinkt bitter. Ik weet het. Maar weet u waaraan mijn moeder stierf? Weet u dat? Nee, natuurlijk, dat weet u niet. Dat zal hij u niet verteld hebben, de verlopen Don Juan. Maar ik zal het u zeggen: ze stierf aan vernedering.’ ‘Vernedering?’
‘Ja, vernederd door de honderden avontuurtjes die mijn vader had met juffrouwen van allerlei slag.’
‘En uw moeder wist dat?’
Ronald knikte heftig.
‘Mijn vader bezat zelfs de onbeschaamdheid, de brutaliteit beter gezegd, om in haar bijzijn tegen anderen over zijn zogenaamde veroveringen op te scheppen. Denkt u zich dat eens in.’ Hij schudde een paar maal zijn hoofd.
‘Mijn moeder… mijn moeder was een lieve, zachte vrouw. Ze zei nooit wat. Ze heeft zich nooit openlijk tegen de uitspattingen van mijn vader verzet. Ze leed in stilte.’
Vledder slikte en schoof zijn stoel iets naar achteren. Onderwijl wierp hij een schuinse blik naar De Cock, die tegen de muur stond geleund. Een bemoedigend knikje van zijn leermeester sterkte hem in de mening dat hij het verhoor in dezelfde richting moest voortzetten.
‘Uw moeder nam u in vertrouwen?’
‘Ja.’
‘Voor zover zij dus op de hoogte was van uw vaders avontuurtjes, was u dat ook?’
‘Inderdaad, moeder had voor mij geen geheimen.’
‘Hebt u met haar wel eens over een scheiding gesproken?’ ‘Moeder wilde niet scheiden.’
‘Waarom niet?’
‘Ten eerste uit religieuze overwegingen. Mijn moeder was een godsdienstige vrouw. En verder wilde zij mijn erfdeel veiligstellen.’ Vledder trok zijn wenkbrauwen op. ‘Veiligstellen…?’ ‘Ja, begrijpt u, zolang het huwelijk tussen mijn moeder en mijn vader niet werd ontbonden, was ik de enige erfgenaam. Moeder wilde dat dit zo bleef. Wanneer zij eventueel tot een echtscheiding had besloten, was vader beslist hertrouwd en wie weet hoeveel wettige nakomelingen daarvan weer het gevolg zouden zijn geweest.’
Vledder grijnsde breed. ‘En vele varkens maken de spoeling dun.’ ‘Een bepaald onelegante opmerking,’ reageerde Ronald fel. ‘Ik zou zeggen, bijna beledigend.’
Over het gezicht van Vledder gleed een lichte blos. De scherpe toon van de jonge Van Stuchteren bracht hem echter niet uit de cadans van zijn verhoor.
‘Als ik u goed heb begrepen,’ ging hij rustig verder, ‘dan achtte u, toen uw moeder stierf, uw vader verantwoordelijk voor haar dood. Is het niet?’
‘Ja.’
‘U was van mening dat zijn gedrag de gezondheid van uw moeder had ondermijnd?’
‘Ja.’
‘Hebt u hem dat wel eens gezegd?’
Ronald zuchtte. ‘Nee, ik heb het hem nooit gezegd. Hij heeft mij daarvoor eenvoudig de kans niet gegeven.’
Vledder keek hem wat verward aan. ‘Dat… eh, dat begrijp ik niet.’ Ronald zuchtte opnieuw. ‘Toen mijn moeder was gestorven, besloot ik hem eens onomwonden de waarheid te zeggen. Het werd toch eindelijk wel eens tijd, vond ik, dat iemand dat deed. Zolang moeder nog leefde, had ik ter wille van haar gezwegen.’ ‘En?’
De jonge Van Stuchteren streek met zijn hand langs zijn blonde haren. Daarna trok hij zijn schouders iets op en maakte een mistroostig gebaar.
‘Toen het erop aankwam,’ zei hij wat somber, ‘kon ik het niet. Ziet u, tot mijn grote verbazing toonde hij oprecht verdriet. De dood van mijn moeder had hem diep aangegrepen. Daarmee nam hij mij alle wapens uit de hand. Hij was er werkelijk kapot van. Hij sloot zich op in zijn kamer en liet zich dagenlang niet zien. Het was een vorm van berouw, dacht ik.’
Vledder keek hem onderzoekend aan. ‘Hoezo, dacht ik?’ De jongeman snoof verachtelijk.
‘Nog geen jaar na haar dood papte hij alweer met een jong meisje aan.’
‘Nanette?’
‘Ja,’ zei hij wat afwezig, ‘Nanette de Bougaerde. Op een avond kwamen ze naar mij toe, hand in hand, en vader… weerzinwekkend… verkondigde met bibberende stem, dat ze het eens waren geworden en binnenkort zouden gaan trouwen.’
Vledder stond van zijn stoel op.
‘En daarmee,’ sprak hij plechtig, ‘begon het drama. Het dramaNanette, of: de dans om het gouden kalf.’
14
De jonge Ronald van Stuchteren reageerde scherp. Hij trok zijn lippen samen tot een smalle lijn. Zijn knap, jong gezicht stond strak. ‘Welk gouden kalf?’
Met het hoofd een beetje schuin keek Vledder hem enige tijd aan. ‘Kom toch, mijnheer Van Stuchteren,’ zei hij vriendelijk geduldig. ‘U weet best wat ik bedoel… het bepaald aanzienlijke vermogen van uw vader.’
‘Wat heeft dat ermee te maken?’
‘Alles. U heeft het ons zelf duidelijk uiteengezet. U bent enig erfgenaam. Het was de uitdrukkelijke wens van uw moeder, dat dit zo bleef. Nietwaar? Zij verdroeg daartoe zelfs de vernederingen van uw vader. Het is heel begrijpelijk dat u als zoon haar wens ook na haar dood eerbiedigde, met andere woorden: dat u ervoor zorgde dat u enig erfgenaam bleef.’
Over de linkerwang van Ronald van Stuchteren trilde een zenuwtrek.
‘U… eh,’ zei hij voorzichtig, ‘u insinueert.’
‘Wat?’
Van Stuchteren draaide zijn hoofd van zijn ondervrager weg. Hij slikte een paar maal. Zijn adamsappel wipte op en neer. ‘U insinueert. U insinueert dat ik iets te maken zou hebben met de verdwijning van Nanette de Bougaerde.’
Vledder trok zijn neus op.
‘Laten we heel voorzichtig stellen,’ zei hij zacht cynisch, ‘dat u voor moord een klemmend motief had.’
De jongen richtte zijn hoofd op. ‘Moord?’
‘Precies. Moord. En u zou uzelf en ons een hoop moeite en last besparen wanneer u ons zonder omwegen zou vertellen hoe, waar en wanneer u Nanette de Bougaerde om het leven bracht.’ Van Stuchterens ogen werden plotseling groot en angstig. Verbaasd keek hij naar Vledder. Hij ontmoette een strak masker. ‘Ik…?’
Vledder knikte zwijgend.
Van Stuchteren kon er niet omheen. Hij zag geen uitweg. Hij voelde zich gevangen. Vreemd, nerveus, als een dwaas begon hij te grinniken. Uit zijn knap gezicht was alle kleur verdwenen. Hij keek angstig om zich heen. Smekend blikte hij van Vledder naar De Cock en terug. In zijn ogen lag een uitdrukking van hondse onderdanigheid. ‘Ikke…?’ zei hij stotterend. ‘Ik… Nanette? Het is… eh, het is zot. Het is… eh… U meent het niet. Nee, u meent het niet.’ Hij schudde aanhoudend het hoofd. ‘Nee!’ gilde hij. ‘Ik niet… ik niet…’
Vledder ging staan. De ontkenning deed hem niets. Integendeel. Hij had het gevoel dat Ronald van Stuchteren rijp was voor een bekentenis. De weerstand van de makelaarszoon achtte hij niet groot meer. Hij moest, zo redeneerde hij, nog even doorzetten. Tot nu toe had hij het verhoor netjes opgebouwd. Precies volgens het boekje. Na het vaststellen van het motief was hij gekomen tot een duidelijke beschuldiging. Nog even de puntjes op de i en de zaak Nanette was rond, opgelost. Het zou zijn eerste grote triomf zijn.