‘En…?’ drong hij aan.
Van Stuchteren slikte. ‘Het schilderij ergerde mij.’
‘Waarom?’
De jongeman liet zijn hoofd iets zakken. Hij worstelde kennelijk met het antwoord. Zijn nerveus trillende vingers gleden tastend langs zijn droge lippen. ‘Om… eh, om de afbeelding.’ ‘De afbeelding?’
Plotseling sprong Van Stuchteren op. ‘Ja,’ schreeuwde hij, ‘de afbeelding.’
Hij had zich niet meer in bedwang, was al zijn zelfbeheersing ineens kwijt. Zijn gezicht zag rood en was vertrokken. Zijn onderlip trilde. Tranen sprongen in zijn ogen.
‘De schoft,’ riep hij fel, ‘de-de-de smerige schoft.’ Hij struikelde over zijn eigen woorden. ‘Op de sofa heeft hij haar laten schilderen, naakt, hoort u, naakt, op de sofa van moeder, waarop zij altijd zat, waarop ze rustte toen ze al ziek was. Ook na haar dood moest hij haar nog vernederen.’
De rechercheur keek hem wat ongelovig aan. ‘Heeft hij dat met opzet gedaan?’
Ronald knikte heftig.
‘Ja, om mij te treiteren. Om de nagedachtenis aan mijn moeder te bezoedelen, te besmeuren.’ Hij knarste met zijn tanden. In zijn felgroene ogen blonk een zweem van waanzin. ‘Ik had haar vermoord,’ siste hij dreigend, ‘geloof mij, ik had haar vermoord. Nanette was nooit op de plaats van mijn moeder gekomen. Nooit!’ Hij begon weer te gillen. ‘Nooit! Nooit! Nooit!’
15
In het kleine verhoorkamertje, diep over de tafel gebogen, het blonde hoofd rustend op beide armen, snikte Ronald van Stuchteren zijn woede en verdriet weg. Soms gierend met lange uithalen. De Cock stond erbij. Onbewogen. Vanuit de hoogte keek hij naar de schokkende rug van de jongeman, naar het paarse jack, en hij vroeg zich af of Ronald van Stuchteren tot een moord in staat was, geestelijk en fysiek.
Het was een hypothetische vraag. De Cock wist het. Hij had in zijn lange loopbaan bij de recherche een hele reeks van moordenaars voor zich gezien. Van koele, kille wurgers tot hypernerveuze schutters. Hij had er nooit een lijn in kunnen ontdekken. Hij had mannen gekend die omwille van een paar kwartjes een medemens van het leven hadden beroofd; sluw, gewetenloos, zonder wroeging. En hij had er gekend die menselijk aanvaardbaar uit nood hadden gedood en hun verdere leven gekweld werden door een zo intens gevoel van schuld, dat het hen uiteindelijk vernietigde. Wilde leeuwen bleken soms makke lammeren en makke lammeren bloeddorstige rovers. Men wist het nooit. Langzaam, door de jaren heen, was in hem het geloof gerijpt, dat ieder mens tot een moord in staat was, ongeacht wie. Het was gewoon een kansspel, een kansspel van feiten, omstandigheden en emoties. Wanneer het noodlot de feiten had bijeengebracht, de juiste omstandigheden geschapen, de emoties hoog had opgeladen, dan kon moord volgen. Dan deed het er in feite niet veel meer toe wie de medespelenden waren. Dat was dan nog slechts een kwestie van nuances.
De Cock klemde zijn lippen op elkaar. Wat waren de moordfactoren voor Ronald van Stuchteren? In gedachten ging hij ze na. Enige zoon van welgestelde ouders, de vroege dood van de moeder, waardoor hij praktisch alle houvast in het leven verloor, de wat gezwollen vitaliteit van de vader, die op gevorderde leeftijd nog een tweede huwelijk wilde aangaan, de haat jegens die vader, reeds gegroeid in het verleden, de jeugd van Nanette, het naakt op de sofa, de nog sterk emotionele binding aan de moeder. De Cock wreef met zijn hand over zijn brede gezicht. Het was er allemaal… Hij legde zijn hand op de kruin van de jongeman.
‘Kom,’ zei hij, niet onvriendelijk maar dwingend, ‘laten we er samen nog eens over gaan praten. Ernstig. Moord is een discussie waard.’
Van Stuchteren richtte zijn hoofd langzaam op.
De Cock keek in een betraand gezicht. Hij voelde vreemd genoeg geen medelijden, geen medeleven. Het verdriet van de jongeman raakte hem niet. Hij hield niet van huilende mannen. Ze maakten hem kriegel. Hij pakte een schone witte zakdoek uit zijn broekzak en wierp hem die toe. ‘Hier,’ zei hij wat ruw, ‘veeg je gezicht schoon.’ Hij keek even hoe de jongeman de tranen uit zijn ogen wreef. Daarna verliet hij het verhoorkamertje en kwam na een paar minuten terug met twee koppen dampende koffie. Hij schoof Van Stuchteren een kop toe en ging zelf behaaglijk zitten slurpen. De jongeman kwam langzaam tot zichzelf. Hij werd rustiger. De Cock zag het.
‘Toch begrijp ik het niet helemaal,’ zei hij. ‘Waarom heb je niet bij je vader geprotesteerd vóórdat het doek werd geschilderd?’ Van Stuchteren nam een slok van zijn koffie. ‘Ik wist het niet.’ ‘Wat niet?’
‘Ik wist niet hoe het schilderij zou worden. Op zekere dag kwam Pierre Popko de sofa halen…’
‘Wie is Pierre Popko?’ onderbrak De Cock.
‘De kunstschilder die het schilderij heeft gemaakt.’
‘Juist. En…?’
‘Ik zei: “Pierre, wat moet je met moeders sofa?” Hij zei dat het voor een schilderij was, in opdracht van mijn vader. Meer heeft hij niet gezegd en ik heb niet meer gevraagd. Ziet u, ik wist niet dat Pierre de sofa zou gebruiken als zitplaats voor Nanette, een naakte Nanette.’
‘Kende je Nanette toen al?’
‘Ja zeker, ze was toen al een paar maal bij ons thuis geweest. Het was ongeveer een maand nadat Pierre haar aan ons had voorgesteld.’
De Cock keek hem verbaasd aan.
‘Werd Nanette door Pierre Popko aan jullie voorgesteld?’ Ronald knikte.
‘Buiten al zijn andere activiteiten,’ zei hij met een duidelijke minachting in zijn stem, ‘is vader ook nog een soort mecenas, een beschermer van kunst en kunstenaars. Pierre Popko is een van zijn protégés. Hij geeft hem opdrachten en introduceert hem bij vrienden. Pierre komt veel bij ons over de vloer. Ook al toen moeder nog leefde. Wel… op een avond nam hij Nanette mee.’ ‘Ik dacht,’ zei De Cock, ‘dat je vader de kennismaking zelf tot stand had gebracht door middel van zijn… eh, zijn botanische interesse.’
‘U hebt zeker een roosje in zijn revers gezien?’
‘Ja, dat bedoel ik.’
De jongeman schudde het hoofd.
‘U kent vader niet,’ zei hij breed grijnzend. ‘Als hij vandaag een jonge vrouw ontmoet die tegen hem zegt dat ze tegen het gebruik van alcohol is, dan draagt hij morgen in zijn revers een blauwe knoop. Ik bedoel maar, vader ging pas roosjes dragen, nadat hij wist dat Nanette de Bougaerde in een bloemenzaak werkte.’ De Cock lachte. ‘Toch schijnt Nanette nogal indruk op je vader te hebben gemaakt. Zijn plannen om met haar te trouwen leken mij ernstig gemeend.’
‘Vader was bijzonder van haar gecharmeerd. Zeker. Hij leefde gewoon in een soort roes. Het feit dat een knap jong meisje interesse in hem toonde, streelde zijn ijdelheid. Wat dacht u?’ De jonge Van Stuchteren pauzeerde even, schudde daarna zijn hoofd en zuchtte. ‘Pierre Popko moedigde het sterk aan. Hij liet hem schetsen zien die hij van haar in zijn atelier had gemaakt. Hij hemelde haar op, noemde Nanette een godin, een tot leven gekomen Venus. En vader, de ouwe bok, keek en luisterde met rooie oortjes.’
‘Wat waren het voor schetsen?’
Ronald haalde wat nonchalant de schouders op.
‘Schetsen, gewone houtskoolschetsen. Naaktstudies, waarvoor Nanette model had gestaan.’
‘Waren ze mooi? Ik bedoel, figuratief, realistisch?’
‘Ze waren zo realistisch,’ zei hij grijnzend, ‘dat vader ze allemaal heeft opgekocht. Toen hij eenmaal besloten had met Nanette te trouwen, wilde hij niet dat Pierre nog studies van haar in zijn bezit had. Ook verbood hij Nanette nog langer voor Pierre model te staan.’
‘En hield Nanette zich daaraan?’
‘Hoe weet ik dat. Ik controleerde haar niet.’
De Cock keek verrast op. Hij had in de stem van de jongeman iets beluisterd, een klemtoon, een kleine intonatie.
‘Jij niet,’ zei hij scherp, ‘wie wel?’