Vledder grijnsde met zijn hele gezicht.
Bram ter Wielingen zag er moe uit, afgetobd, alsof hij een nacht niet had geslapen. Zijn grijze ogen stonden dof. Zijn gezicht zag vaal. Zelfs zijn opmerkelijke knevel hing er wat mistroostig bij. Zijn droeve blik bleef op De Cock rusten.
‘Ik had u min of meer verwacht,’ zei hij met een diepe zucht. ‘Ik ben er eerlijk gezegd voor thuisgebleven.’
‘Heel vriendelijk.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Het heeft met vriendelijkheid niets te maken. U bent mij een verklaring schuldig. Daar wachtte ik op. Waarom liet u Ronald van Stuchteren vrij?’
Zijn stem klonk dwingend. Hij scheen te menen wat hij zei. ‘U hebt hem laten gaan,’ ging hij verder, ‘zonder de achtergronden behoorlijk te hebben onderzocht. Dat is onvergeeflijk. U liet een moordenaar vrij.’
De Cock keek hem onbewogen aan en reageerde niet. Bram ter Wielingen begon zich op te winden. Luid riep hij: ‘Als u niet binnen vierentwintig uur de moordenaar van Nanette de Bougaerde arresteert, schrijf ik uw reputatie als speurder aan flarden, hoort u? Ik laat in mijn artikelen geen spaan meer van u heel.’
Niet in het minst geïmponeerd wachtte De Cock geduldig tot de journalist was uitgeraasd. Toen stond hij langzaam van zijn fauteuil op. Zijn breed gezicht had een ernstige uitdrukking. Hij stak de jongeman voorzichtig een hand toe. ‘Mijn innige deelneming,’ zei hij somber, haast plechtig, ‘met het verscheiden van Nanette, de jonge vrouw die zich in uw oprechte liefde mocht verheugen. Het bericht van haar dood moet u hebben geschokt.’ Even aarzelde Ter Wielingen. Hij monsterde het gezicht van De Cock, zocht naar een spoor van onoprechtheid. Het was er niet. Toen drukte hij de toegestoken hand. ‘Dank u,’ zei hij hees. De Cock zuchtte.
‘Ik had de schok graag wat voor u willen verzachten, bijvoorbeeld door persoonlijk de tijding van haar overlijden te brengen. Ik begreep echter uit uw telefoontje dat u al op de hoogte was.’ Ter Wielingen knikte. ‘Iemand belde mij op.’
‘Wie?’
De journalist maakte een wat vaag gebaar.
‘Ik heb… eh, kennissen bij de politie. Zij houden mij van interessante zaken op de hoogte.’
De droeve, wat milde uitdrukking op het gezicht van De Cock veranderde. Het werd een koud, hard masker.
‘Interessante zaken,’ herhaalde hij bijtend, cynisch, ‘zoals het vinden van een in stukken gesneden lijk van een dartele jonge vrouw, een vrouw die je hebt gekend, van wie je hield, die je dierbaar was. Heel interessant, ja, voor de pers…’
Ter Wielingen sloeg zijn handen voor het gezicht. ‘Hou op,’ gilde hij. ‘Hou op.’
De Cock snoof. Zijn neusvleugels trilden.
‘Nanette de Bougaerde… Hoe noemde je haar ook weer? O ja, de wilde madelief uit De Drie Rooskens… een schat, waauwwaauw, wat een meid. En je had haar in veertien dagen niet gezien.’ Zijn stem droop van sarcasme.
Ter Wielingen kreunde. De woorden van De Cock deden hem pijn. Ze troffen hem in het diepst van zijn hart. Hij liet zich in zijn fauteuil zakken. Met moeite slikte hij zijn tranen weg. Ook De Cock ging weer zitten. Zijn woede was weggeëbd. Hij had de jongeman gekwetst, doelbewust, om zijn weerstand te breken. Hij strekte behaaglijk zijn benen en keek de kamer rond. Op de boekenplank stond nog een klein porseleinen vaasje met veldbloemen. De steeltjes bogen al door.
‘Als u van het begin af aan,’ zei hij kalm, ‘wat openhartiger tegen mij was geweest, misschien had ik dan voor de arrestatie van de dader geen vierentwintig uur meer nodig gehad. Misschien wist ik dan nu al wie de moordenaar was.’
Zijn toon werd scherper.
‘Beste Ter Wielingen, u hebt nu lang genoeg padvindertje met ons gespeeld. Het wordt tijd dat u opening van zaken geeft.’ Hij boog zich dreigend naar voren. ‘En geloof me, als u van nu af aan ook maar iets voor mij verzwijgt… laat ik geen spaan meer van u heel.’
Onder de diepzwarte snor van de journalist schemerde iets van een glimlach. ‘U hebt gelijk,’ zuchtte hij. ‘Ik heb het aanvankelijk niet zo ernstig ingezien. Ik dacht meer aan een primeur voor mijn krant dan dat ik werkelijk bezorgd was om Nanette. Ziet u, Nanette was in mijn ogen helemaal niet zo’n meisje dat gemakkelijk in moeilijkheden raakt. Ze was daarvoor te zelfstandig, te ongrijpbaar. Begrijpt u, ze was als… eh, als kwikzilver. Op dat moment waarop je dacht dat je haar vast in de hand had, glipte ze door je vingers. Zo was ze, als kwikzilver, niet het type om in zeven sloten tegelijk te lopen.’
‘Om te verdrinken, is één sloot al voldoende.’
Ter Wielingen knikte traag. ‘Inderdaad,’ zei hij somber, ‘dat is nu wel gebleken. Ze was achteraf toch niet zo ongrijpbaar als ik dacht. Iemand heeft haar te pakken gehad…’
Een tijdlang zwegen zij. De Cock was de eerste die de stilte verbrak. ‘Uw houding in deze affaire is mij toch niet geheel duidelijk. Bijvoorbeeld, waarom vertelde u ons wel van een bezoek van haar aan de Walletjes, iets wat veertien dagen tevoren had plaatsgevonden, terwijl u een afspraak van haar met Ronald van Stuchteren op de dag van haar verdwijning eenvoudig voor ons verzweeg? Het lijkt mij toe dat u ons bewust om de tuin hebt geleid.’ ‘Dat is ook zo. Ziet u, ik hield van Nanette. Ik wist van haar heimelijke bezoeken aan de walletjes. Het intrigeerde mij. Uiteraard. Maar ik heb er nooit een oplossing voor kunnen vinden.’ De Cock grijnsde. ‘En toen dacht u: dit is een mooie gelegenheid. Als ik de recherche een hint geef, dan zoeken ze dat en passant wel even voor mij uit. Is het niet?’
Ter Wielingen zuchtte. ‘Het had toch verband kunnen houden met haar verdwijning,’ zei hij verontschuldigend.
De rechercheur knikte. ‘Maar u geloofde daar zelf niet in.’ ‘Nee, eerlijk gezegd hechtte ik helemaal geen geloof aan Nanettes verdwijning. Ik beschouwde het eenvoudig als een grap, een grap van Nanette om van die Oude Keuvelaar af te komen.’ De Cock trok zijn wenkbrauwen omhoog. ‘Die Oude Keuvelaar?’
‘Zo noemde ze makelaar Van Stuchteren.’
‘Waarom?’
‘Hij vervolgde haar dag en nacht met huwelijksaanzoeken. Van Stuchteren is een rijk man. Hij vertelde haar bij herhaling wat hij haar buiten zijn eigen charmante persoonlijkheid allemaal te bieden had.’
‘En?’
Ter Wielingen keek wat verstoord op. ‘Wat en?’ zei hij kriegel. ‘Hoe reageerde Nanette?’
‘Ze wilde natuurlijk niets van die oude Van Stuchteren weten. Hij was ook bijna driemaal zo oud als zij. Toen hij almaar bleef aandringen, heeft ze ten einde raad een afspraak met Ronald gemaakt om hem te vragen zijn vader te verzoeken haar verder met rust te laten. Begrijpt u?’
De Cock knikte. ‘Ik begrijp het. En die afspraak was op de dag van haar verdwijning?’
‘Precies. Ik was die dag nog bij haar in De Drie Rooskens en kocht, zoals u gisteren zo scherpzinnig opmerkte, dat fraaie veldboeketje. Ze vertelde mij toen van haar afspraak met Ronald.’ ‘Vandaar uw conclusie dat Ronald van Stuchteren Nanette heeft vermoord?’
‘Ja, dat spreekt toch voor zich. Nanette is nadien niet meer in leven gezien. Hij moet haar hebben vermoord.’
‘En het motief?’
Ter Wielingen haalde zijn schouders op.
‘Misschien,’ zei hij aarzelend, ‘misschien was hij wel bang dat zijn vader uiteindelijk toch met Nanette zou trouwen.’ ‘Tegen haar wil?’
Het gezicht van Ter Wielingen kreeg een wat pijnlijke uitdrukking. ‘Je weet het nooit,’ zei hij haast onwillig. ‘Geld, geld vormt tenslotte een niet te loochenen verleiding.’
De Cock glimlachte.
‘Uw vertrouwen in haar liet ruimte voor twijfels?’
Ter Wielingen maakte een triest gebaar.
‘Nanette was een vrouw, nietwaar?’
De Cock keek de jongeman aan. In zijn hart groeide iets van een milde genegenheid, een vorm van sympathie. Het was alsof hij in het wezen van de journalist iets van zichzelf ontdekte, een gelijke gerichtheid.